Weer verder met ‘Gedichten van Friedrich Hölderlin’ vertaald
door Ad den Besten.
Verder met
‘De mens
Nauw sproten uit de waatren, o Aarde, op
uw jonge spitse bergen en geurden in
die grauwe wildernis de eerste
lieflijke eilanden met hun groene
lustademende hoven; en vrolijk zag
de zonnegod de kracht van zijn eeuw’ge jeugd,
de nieuwelingen, al die planten,
lachende kindren, uit u geboren,-
daar, op het schoonste eiland, waar altijd door
het windje teer de hoven omspeelde, daar
lag onder ’t wijnloof, na een lauwe
nacht in de schemerende morgenstonde
geboren, Moeder Aarde! uw schoonste kind;
en naar zijn vader Helios op ziet reeds
de knaap, en reikt en kiest, de zoete
druiven proberend, de heil’ge wijnstok’
(Bladzijde 95) Dit is gedicht 16, maar nog niet af. Morgen verder.