Weer verder met ‘De mooiste van Friedrich Hölderlin’.
‘Thuis
(Tweede versie)
Blij keert de schipper huiswaarts naar de stille stroom,
Van verre eilanden, na afloop van de vangst;
Zo zou ook ik thuiskomen, had ik
Even veel goederen als leed ontvangen.
Geliefde oevers, die mij hebben opgevoed,
Stilt gij liefdes lijden, belooft gij mij,
Gij, wouden van mijn jeugd, wanneer ik
Kom, nog voor één keer opnieuw rust?
Bij het koele beekje, waar ik het water spelen zag,
En bij de stroom waar ik schepen langs zag glijden,
Daar ben ik zo meteen; U, trouwe bergen,
Die mij beschermden ooit, van thuis
De veilige, vereerde grenzen, omhelzingen
Van broers en zussen, moeders huis, u
Begroet ik zo meteen en vast omarmt gij
Mij om zo het leed van mijn hart te helen,
Gij leeft toch altijd trouw. Maar ik weet, ik weet
Wat liefdes lijden is, zo snel geneest het niet bij mij,
Dus stijgt geen wiegelied, dat troostend
Stervelingen aanheffen, uit mijn borst op.
Want zij die ons het hemelse vuur lenen,
De goden, schenken ons het heilige leed.
Daarom blijft dit. Een zoon der aarde
Lijk ik te zijn; voor liefde gemaakt, voor lijden.’
(Bladzijde 55) Dit is gedicht 10. Wordt vervolgd.