Weer verder met ‘De mooiste van Friedrich Hölderlin’.
Verder met
‘De Rijn
Van ’s middags tot middernacht,
En tot de ochtend gloorde
Bij het gastmaal nuchter te blijven.
U mag op het hete pad onder dennen of
In het donker van het eikenwoud, gehuld
In staal, mijn Sinclair, God verschijnen of
In wolken, je kent hem, want gij kent
De kracht van het goede, en nooit is voor u
De glimlach van de heerser verborgen
Bij dag, wanneer
Het levende koortsig
En vastgekluisterd lijkt, of ook
Bij nacht, wanneer alles vermengd
Is, ordeloos, en weerkeert
Oeroude verwarring.’
(Bladzijde 77) Dit was gedicht 12. Wordt vervolgd met ‘De Vredesviering’.