Weer verder met ‘De mooiste van Friedrich Hölderlin’.
Verder met
‘Brood en wijn
9
Ja! Ze zeggen terecht, hij verzoent de dag met de nacht,
Voert de sterren des hemels eeuwig omlaag en omhoog,
Altijd blij als de kruin van de eeuwig groene sparren,
Die hij liefheeft en als het klimop dat hij koos voor zijn krans,
Omdat hij blijft. Vergenoegd is namelijk hij in de wildernis
Ook. En zoete slaap blijft en bijen en het maal.
Wat de zang van de ouden over kinderen Gods voorspelt,
Zie, wij zijn het, wij! Vrucht van Hesperië is het,
Wonderbaar en nauwkeurig als aan mensen geschied,
Geloof hem die het keurde. Want thuis is de geest
Niet in den beginne, niet aan de bron. Hem verteert heimwee.
Koloniën bemint en dappere vergetelheid de geest.
Onze bloemen verblijden en de schaduwen van onze wouden
De versmachte. Bijna was de bezieler verbrand.
Gelukzalige wijzen zien het, een glimlach uit de gevangen
Ziel licht op, het licht ontdooit nog hun ogen.
Zolang duurde het voort. Maar de ogen van de aarde rusten,
Ook slapen de alwetende, de honden van de nacht.’
(Bladzijde 101) Dit was gedicht 14. Morgen verder met ‘Mnemosyne’.