Weer verder met ‘De mooiste van Friedrich Hölderlin’.
Verder met
‘Patmos
Het lot der onsterfelijken en hun werk verandert
Vanzelf, en ijlings loopt het ten einde.
Als namelijk hoger trekt de hemelse
Triomfstoet, wordt door de sterken, de zon gelijk,
De jubelende zoon van de Hoogste genoemd
Een wachtwoord, en hier is de staf
Van het gezang, neerwaarts zwaaiend,
Want niets is onrein. De doden wekt
Hij op, die nog niet gepakt zijn
Door het ruwe. Er wachten echter
Veel schuwe ogen
Om het licht te zien. Niet willen
Zij opbloeien in de schelle straal,
Hoewel de gouden teugel hun moed behoedt.
Wanneer echter, als
Door gezwollen wenkbrauwen,
De wereld vergetend,
Stil stralende kracht uit Heilige Schrift valt, kunnen
Zij zich, verheugd om de genade,
Oefenen door de stille blik.
En wanneer de hemelingen nu
Zoals ik geloof, mij liefhebben
Hoeveel meer dan U,
Want één ding weet ik,
Dat namelijk de wil
Van de eeuwige Vader voor U
Wet is. Stil is zijn teken
Aan de donderende hemel. En één staat daaronder
Zijn leven lang. Want nog leeft Christus.
Echter de helden, zijn zonen,’
(Bladzijde 123) Dit is gedicht 18, er volgt nog 1 bladzijde.