Weer verder met ‘Hölderlin, biografie van een mysterieuze
dichter’ van Rüdiger Safranski.
Verder met
Hoofdstuk 6
‘De affaire met Louise was geheel verleden tijd. Elise, die aanvankelijk
aarzelend was geweest, hield nog aan
hem vast op een tijdstip dat Hölderlin innerlijk al afscheid van haar had
genomen. Ze wilde zelfs iets doen om hem
in zijn beroep vooruit te helpen, en zoals ze misschien heeft gedacht ook
zichzelf. Toen zijn moeder in de zomer van
1794 het aanbod van een behoorlijk lucratieve predikantenbaan overbracht, was
Hölderlin ervan overtuigd dat Elise
erachter zat, die wellicht haar vader, de invloedrijke hoogleraar theologie en
universiteitsbestuurder, voor haar karretje
had gespannen. Hölderlin kon het aanbod daarom ook afslaan door te wijzen op
dubieus nepotisme. Het ging tegen zijn
principes in ‘op dergelijke wijze een baan in de burgermaatschappij te
accepteren’ (MA II, 536). Zijn moeder had hem waar-
schijnlijk vanwege die afwijzing een slecht geweten willen bezorgen, want hij
antwoordde haar: ‘U zegt dat u het voor L(ebret)
jammer vindt. Maar ik ben van mening dat als het haar ernst is zij niet iets voor
mij kan wensen wat tegen mijn karakter indruist.
En als het haar slechts gedeeltelijk ernst was, komt ze er wel overheen’ (id.).
(Bladzijde 79-80) Morgen verder met dit hoofdstuk 6.