Het paadje van verlangen (werktitel) ‘In de muren onze adem en die van de kinderen en kleinkinderen’. Ook als de school verdwijnt, de blessuretijd in zicht komt is niets meer wat het schijnt. ‘Allen en niemand. Wij maken het te samen, ook jij, op een winderige dag, wanneer het vroeg of laat is op aarde: wij schrijven de paden en de paden blijven bestaan, en de paden zijn verstandiger dan wij’ waar wij ook heen gaan waar wij ook heen willen de paden heen en terug de nieuwe paden de paden in zee de paden van overzee de paden in de lucht altijd zijn er de sporen van overal naar toe de paden blijven geven les in afscheid in aankomst improviseren met de stemmen van de dag wij schrijven de paden wij schrijven altijd de geluiden van dichtbij altijd de paden de geluiden van ver weg van vertrek van aankomst altijd de huid van de tijd het lentelicht het eerste wit altijd het avondlicht bij de boot de paden blijven altijd van overal van dichtbij altijd jouw gezicht morgen dat zien de paden altijd jouw gezicht in een goed uur in een slecht uur waar je gevallen bent blijf je ook al ga je weg volg de paden dan volg je je gezicht volg het gezicht je volgt voorgoed je gezicht de paden van het winterlicht altijd de kanttekeningen van de wind de dagen de mensen die je vindt ik ben op zoek naar de choreografie van een meisje van zeven de danspassen van alle jaren ik zoek een menuet van een verloren zoon een losse plint in het landschap een open deur in de straat ik zoek dat ene paadje zand van altijd hand in hand van altijd hand in hand ik schrijf dit paadje ik schrijf dit paadje waar je valt en opstaat waar je valt en opstaat waar je stottert en huilt en lacht je stem krijgt je ademt en lacht en ziet dat je elkaar ziet dat je ziet dat dat je dat ziet dat je dat dat je dat altijd dat je dat altijd altijd dat altijd dat altijd