met het essay van Benoît Hermans ‘Wat er met kleur is gebeurd’ ondertitel ‘Reflecties over fotografie naar aanleiding van Newton,Goethe en Merleau-Ponty’ uit de bundel ‘Hoe kunst en filosofie werken’. ‘Pas jaren later en mede dankzij bepaalde passages uit Merleau-Ponty’s ‘Fenomenologie’ begreep ik de finesses van dit effect. Höch is er,door haar uitgekiende manier van knippen en plaatsing van fragmenten,in geslaagd de gebrekkige weergave van de originelen te doen omslaan in hun tegendeel. Dat maakt dat je je als kijker opeens niet meer opgesloten voelt in een beeld waarin dingkleur en belichtingseffect moeilijk uit elkaar te halen zijn. Zo herwint de blik de vrijheid van een oorspronkelijke ervaring,met alle onverwachte en wonderbaarlijke ervaringen van dien. De overgang als het ware van het lezen van een kaart naar het maken van een prachtige wandeling. ‘Niets is moeilijker dan precies te weten wat wij zien’,constateert Merleau-Ponty in zijn ‘Fenomenologie’ (Merleau-Ponty 1997: 279). Waarneming is voor hem niet alleen een onderwerp van studie,maar vooral ook een mysterie. En hoezeer hij zelf ook aan de vermeerdering van onze kennis hierover heeft bijgedragen,dat maakt het mysterie alleen nog maar groter. Taylor Carman schrijft hierover: ‘Merleau-Ponty’s ‘Fenomenologie’ is daarom niet alleen maar een analytische oefening met als doel een afgeronde theorie over waarneming en kennis,maar – bescheidener en tegelijk ambitieuzer – een poging om waarneming en het lichaam op een radicaal nieuwe manier te beschrijven,om inzicht te verwerven en om de paradoxen en het dode spoor te vermijden waarop de traditionele opvattingen over bewustzijn,lichaam en wereld uitlopen'(Carman 2008:11. Toen ik jaren geleden op zoek was naar nieuwe mogelijkheden van de fotomontage,was de ‘Fenomenologie van de waarneming’ een belangrijke inspiratiebron. De rijkdom en precisie waarmee hij het zien beschrijft,hielp mij te blijven zoeken naar nog niet eerder geziene,ondermijnende strategieën met betrekking tot de waarneming. En nog steeds gaat voor mij van dat boek een stimulans uit om alsmaar grotere raadsels op het spoor te komen die recht doen aan de oorspronkelijke complexiteit van het waarnemen van de wereld.'(bladzijde 174) Wordt vervolgd. En nu weer een gedicht van Herman Gorter uit de bundel ‘De School der Poëzie’. ‘Gij staat zoo heel,heel stil/met uwe handen,ik wil/u zeggen een zo lief wat,/maar ‘k weet niet wat.///Uw schoudertjes zijn zoo mooi,/om u is lichtgedooi,/warm,warm,warm – stil omhangen/van warmte,ik doe verlangen.///Uw oogen zijn zoo blauw/als klaar water – ik wou/dat ik eens even u kon zijn,/maar ’t kan niet,ik blijf van mijn.///En ik weet niet wat ’t is wat/ik u zeggen wil – ’t was toch wat.'(bladzijde 61) Dit was het gedicht. Wordt vervolgd.