met het boek van Arthur C. Danto ‘Wat kunst is’. ‘Voor Dickie is de Kunstwereld een soort sociaal netwerk,dat bestaat uit curators,verzamelaars,kunstcritici,kunstenaars (natuurlijk)en anderen wier leven op de een of andere manier aan de kunst is verbonden. Iets is een kunstwerk als de Kunstwereld dat vonnis uitspreekt. Duchamps idee dat Mr Mutt ervoor koos om een urinoir op zijn rug te leggen,transformeerde het van een loodgieterswerk in een kunstwerk. Maar de leden van de Kunstwereld moeten een reden hebben om iets als kunst te beoordelen. Arensberg dacht dat Duchamp de schoonheid van het urinoir wilde doen uitkomen. Iemand anders zou gezegd kunnen hebben dat Duchamp de aandacht wilde vestigen op de erotiek van het voorwerp,door het op zijn rug te leggen met het afvoergat als een vrouwelijke urine-uitgang. Dickies idee blijkt te werken als het ridderschap:niet iedereen kan het verlenen,dat moet door koningen of koninginnen worden gedaan. Degene die tot ridder geslagen wordt,knielt neer,en komt weer overeind als hem of haar het ridderschap is verleend. Maar ook daarvoor kunnen redenen worden genoemd:de draak was gedood,de jonkvrouw gered,enzovoorts. een waanzinnige koning zou zijn paard tot ridder kunnen slaan. Die macht heeft hij immers,alhoewel hij dat ridderschap ook zou kunnen rechtvaardigen door te zeggen dat hij door zijn paard uit een gevaarlijke situatie was geleid. In Plato’s dialoog ‘Euthyfron’ brengt Socrates een sterk argument in tegen een soort geestelijke die beweert te weten welke dingen vroom zijn,door zich te beroepen op de kennis dat mensen door de goden worden bemind omdat zij vroom zijn,of dat zij vroom zijn omdat zij door de goden worden bemind.’ (bladzijde 50-51) Wordt vervolgd. Nu weer het vervolg van het verhaal ‘Gebirgshallen’ van Robert Walser uit de bundel ‘De vrouw op het balkon en andere prozastukjes’. ‘Medelijden is ongepast bij het consumeren van kunst. Heeft u nou goed gelet op die danseres? Kleist heeft ook jarenlang op erkenning moeten wachten. Klapt u maar flink in uw handen,ook wanneer het u nauwelijks bevallen is. Waar is uw bergstok? Thuis gelaten? de volgende keer dient u,of u wilt of niet,sportief uitgerust in de bergen te verschijnen,voor alle zekerheid. Je weet maar nooit. Wat komt daar voor een bekoorlijk Alpenhutprinsesje naar u toe getrippeld? Dat is het Kleintje. Die wil een volgekwakt glas van vijftig pfennig van u. Zult u deze lippen,deze ogen,dit zoetsappige,stomme gebedel kunnen weerstaan?’ (bladzijde 26-27) Wordt vervolgd.