met het boek van Peter Henk Steenhuis en René Gude ‘door het beeld door het woord’. ‘De presentatie van deze vrouw is sterk,maar ze oogt minder stabiel dan haar paarse tegenhanger. Hij lijkt me evenwichtiger,zwijgzamer,zelfbewuster,licht ironisch. Maar waar zit dat in? Waaraan ontleen ik die gedachten? Opnieuw terug naar de gezichten. Opnieuw kijken. Brengen de ogen,de mond ons op ideeën? Ten Hove:’Het is lastig om de juiste blik te krijgen. Eerst wilde ik de kleur van de ogen meenemen,maar ook dat bleek uiteindelijk overbodig. Toen heb ik met stukjes zwart papier gewerkt. Uiteindelijk heb ik die ogen van mat vilt gemaakt. Zo krijg je ook reliëf,ze hebben dikte,zitten echt óp het werk. Met bepaald licht werpen ze soms hun eigen schaduw op het schilderij. Ik heb inkepingen in de ogen gemaakt. Bij het vrouwelijke gezicht aan de linkerkant,wat suggereert dat het licht van links komt,maar ik houd me ook niet aan de regels van het licht. Bij de man zit de inkeping aan de bovenkant.’ En bij de man zie ik een verfstreepje aan de rand van het oog. ‘Daar kon ik me niet inhouden.’ Zou de blik,de oogopslag van deze gezichten in die minuscuul kleine stukjes vilt met inkeping zitten? Ten Hove loopt naar de man en dekt zijn ogen af. Het zelfbewuste verdwijnt,het gezicht wordt onmiddellijk weker. Ze haalt haar handen weg,we kijken opnieuw naar twee stukjes vilt. Het zelfbewuste keert terug,en er gebeurt meer. Rond de mond van de man speelt nu een ironisch lachje. Maar de mond wordt weker als je de ogen afdekt. Nu de vrouw. Ook bij haar dekken we de ogen af,alleen bij haar wordt het gezicht niet weker,maar juist harder. De mond lijkt strakker,verbeten. Deze gezichten,concludeer ik,zijn met ongelofelijk veel lef geschilderd.'(bladzijde 261-262) Wordt vervolgd. Nu weer een gedicht van Breyten Breytenbach uit de bundel ‘De windvanger’. ‘NAAR DE ZEE KUNNEN WE NIET TERUG///// naar de zee kunnen we niet terug/ de zee is oud geworden/ met witte rimpels en schuim om de lippen///we kunnen niet terug naar de woestijn/er is geweld achter de duinen/de mierenvestingen zijn op oorlogspad/in de bleekten lopen de jakhalzen op lichte nachten/elk in de koele verschansing van de eigen schaduwtred///elke grens is nu een front en vuurstreep/we zitten in de stront///hier zullen we verblijven/waar de voorstad is verpletterd/en doodgravers vol grond in huisgaten wonen/doorzichtig alsof hedendaags/zelfgenoegzaam als een kraan/voor zijn eigen druppels doof/zoals de blinde dingen die lijken vreten/zonder iets om daar blijk van te geven/behalve tweedemonds valse tanden tegen kostprijs///hier zijn de doodgravershanden/vol rimpels en schuim van de zeep/van donkere lijken die ze hebben moeten wassen/geparfumeerde bruidegoms voor het huwelijksbed///hier tuimelen we naar binnen/implosief/naar nieuwe grenzen in het binnenland'(bladzijde 118) Wordt vervolgd.