met het boek van Peter Henk Steenhuis en René Gude ‘door het beeld door het woord’. ‘Ten Hove vertrouwt erop dat ze bijna eindeloos gangbare portretten kan afpellen om tot de kern van een menselijk gezicht te komen. Dat maakt deze werken vervreemdend. Zijn wij in het dagelijks leven – bijvoorbeeld in een menigte of staande voor een traditioneel portret – automatisch onmiddellijk op zoek naar herkenning,bij Ten Hove gaat het niet om de identificatie van neen persoon. Voor de gezichten van Ten Hove vraag ik me niet af of de actrice Kate Dolan extravert was of kwetsbaar,we vragen ons niet af of Anthony van Dyck zich zelfverzekerder wilde voordoen dan hij was. Ten Hove heeft de personages achter zich gelaten,of wat hoogdravend gezegd:overstegen. Ik kom hier tot vragen als:wat is dat,kwetsbaarheid? Kan dat samengaan met uitbundigheid,en waaraan zie je dat? Niet alleen hier,maar in het algemeen? De vraag naar het algemeen menselijke wordt ook ingegeven door de keuzes die Ten Hove in de rest van het werk maakt:het wit van het onderste deel is bij al de gezichten hetzelfde,onpersoonlijk,niet identificeerbaar. Het algemene zit ook in de kleren,die zijn typerender dan het neutrale wit,maar worden niet individueel bepaald. Hier zien we kleur teruggebracht tot de kern van iets als een colbert,een jasje – niet één specifiek jasje. Identiteit betekent letterlijk ‘eenheid van wezen’. En daar gaat het juist niet om bij de gezichten van Ten Have. Zij laat zoveel weg – niet alleen kleur van het haar,maar ook alles wat bij Richard Mabott hielp bij de identificatie – dat er geen eenheid van wezen ontstaat,maar iets wezenlijks,dat voor ons allemaal geldt.’ (bladzijde 262-263) Wordt vervolgd. Nu weer een gedicht van Breyten Breytenbach uit de bundel ‘De windvanger’. ‘IK HEB GEDROOMD IK WORD WAKKER/////ik heb gedroomd:/ik was in een gevangenis van witte muren/waar niemand mij kende waar stemmen/in gangen verdwaalden waar lichten suisden/mijn hersenpan floot/ik heb mijzelf:/op mijn hurken in een po zien schijten de vliegen/kwamen met de zomer in de nacht/suisden de lichten als witte vlammen/ik heb mijn naam:/over de lijsten zien schuiven/zonder door iemand te worden ontcijferd onthouden/steeds doffer door de kringjaren/ik vergroeide met het wit van het gevang///ik werd wakker:/toen het judasoog,een opschrikken,naar mij keek'(bladzijde 120) Wordt vervolgd.