met het boek van Peter Henk Steenhuis en René Gude ‘door het beeld door het woord’. ”Bij lange na niet. Je kunt de zorgen van een vader over het late uur waarop zijn dochter in de disco is wel laten opbleepen in fMRI-scan. Je kunt ze ook met een pil verdoven – maar weet je wel zeker dat die dochter niet allang bij een vriendinnetje ligt te slapen en dat niet heeft laten weten omdat het zo laat is? Is het efficiënt om een neurofysioloog te vargen wanneer bij de vader – hij ligt nog in de fMRI – het gouden idee opborrelt om dat vriendinnetje te bellen? En herken je dan de lichtvlek op het schermpje als zodanig? Of kun je de door spoken achtervolgde papa even suggereren dat ie z’n telefoon kan pakken? Je zult zien dat er dan ineens actie komt,hij gaat bellen en als hij dan nog steeds onder je fMRI ligt,zie je hele andere hersengebieden oplichten. Het serieus nemen van het fenomeen Geest neemt niets af van de neurowetenschapper,het voegt iets toe. Volgens mij iets noodzakelijks,maar als dr. Swaab echt niet wil,dan doet hij het maar zonder. De werkelijkheid van kunst is te beschrijven met plaatsjes van botsende materiedeeltjes of met scans van hersens. ik heb het bijvoorbeeld over de verpletterende indruk die de Balzac van Rodin op mij gemaakt heeft. Is die interactie van Rodin met mij volledig te begrijpen als een ontmoeting van een kilo brons en een paar duizend grijze cellen? De werkelijkheid of werking van woorden kan evenmin in de filosofie volledig inzichtelijk gemaakt worden door de betekenis van concepten terug te voeren op het periodiek systeem in de chemie. Van welk element is bijvoorbeeld uw wereldbeeld? Van het edelgas Neon? Ah,het mijne is van fosfor,”ohne Phospor keine Gedanke” onderwees de oude Molenschott al in de negentiende eeuw. Het materiële wereldbeeld is een beperkt taalspel dat heel krachtig en machtig is op een specifiek gebied.”(bladzijde 311-312) Wordt vervolgd. Nu weer een gedicht van Breyten Breytenbach uit de bundel ‘De windvanger’. Verder met het gedicht ‘TRANSIT’. ‘in een konvooi zijn we zuidwaarts gereisd/niemand kon het klikken van onze voetboeien horen/de voertuigen op de hoofdweg zijn lichtooguilen/die altijd hun passagiers met huid en haar opslokken/om later pas de haren en nagels weer uit te kotsen/wij zijn onverteerbaar!ondeelbaar! vrij!/ik ben nu het blinde oog dat door het gleufvenster/van de boevenwagen een maan en sterren ziet zwellen als tranen/buiten de buitenbanen van de tijd///dit land is alle seizoenen van de nacht/soms hebben we door de dorpen van de contreien gerateld/waar niemand de klok van onze voetboeien hoorde/door verlaten straten verlicht door winkelruiten die in alle richtingen etaleerden/roze mannequins die de jongste modes/koud vertolkten achter glas/ en stilvoetig een zwarte pompbediende/in een grijze jas met een grijze bivakmuts/een schim die geduldig zag komen en zag gaan'(bladzijde 166) Wordt vervolgd. Het gedicht is nog niet af.