met het boek van Peter Henk Steenhuis en René Gude ‘door het beeld door het woord’. ”En waarom zou het niet ook eens lukken? Ik vind Amsterdam – een opeenhoping van door generaties idioten verwerkelijkte ideeën – een feest. Tussen al die idioten en ideeën wil ik leven en er hier en daar een staketsel aan toevoegen waar niemand tot dan toe aan gedacht had. Een kleinigheidje realiseren dat in mijn Geest geconcipieerd is. Dan ben ik een goede burger. Een “citoyen” word je door op meerdere tribunes plaats te nemen. Het stedelijk leven,de polis, versterkt de tendens om van natuurlijke lichamen artefacten te maken,letterlijk kunstwerkjes. Iedereen maakt een voorstelling van zichzelf en laat zich daarbij inspireren door het werk van kunstenaars,sporters,filosofen en voorgangers. Het publiek is door langdurig verblijf in theaterstoelen,collegezalen,kerkbanken en op sporttribunes zo beschouwelijk geworden,dat Hegel aan het eind van zijn leven verzuchtte:”Wie denkt hier nou eigenlijk abstract?” Het zijn allang niet meer onze lichamen die ons in verwarring brengen,maar alleen nog maar al die voorstellingen die we van onze lichamen gemaakt hebben. De rare materiële opvatting die we er nu op nahouden,maakt dat we een bundel cellen aan het afbeulen en tatoeëren zijn en het verwaarloosde woord “Geest” alleen nog tegenkomen in de uitdrukking “geestesziekte”. Stilleggen met verdovende middelen die Geest” Nu weer een gedicht van Breyten Breytenbach uit de bundel ‘De windvanger’. Verder met het gedicht ‘VOOR VADER”. ‘en hij is gestorven en gebracht bij zijn vaderen,/hij is gestorven en geklommen in de grond/om tussen de kwartsbrokken en kleikluiten te zitten mompelen/waar haarbossen van wortels verbeten naar water speuren/ en gesteenten laag op laag kleuren kristalliseren,/hij is gestorven met de eerste dauw en is in de bomen geklauterd/ met de zon als een lichte mantel over zijn schouders/en kraaien in zijn haar:///’jullie moeten elkander liefhebben,’ seinen zijn tanden in de wind-/het vlees gaat voorbij en wordt blauw,/de schelpen lichten op – (soms,weet ik,ben ik een omhulsel/waarin zijn onrustige beenderen schommelen en kloppen) en jij,/heb je werkelijk het onstuimige bloed getemd?'(bladzijde 176) Wordt vervolgd. Het gedicht is nog niet af.