met het boek van Peter Henk Steenhuis en René Gude ‘door het beeld door het woord’. ‘Dat betekent niet dat Kooi er naast zit met haar kritiek op Plato. De erotiek tussen leraar en leerling ziet er in zijn werk inderdaad vergeestelijkt uit. En in de stromingen die op Plato geënt zijn,het platonisme en het christendom,is men als gevolg hiervan het lichaam,het vlees,gaan onderwaarderen,en heeft men de geest de boventoon laten voeren. Waarom kreeg de geest de macht,en niet het lichaam? ‘Gedachten hebben we deels in onze macht,het zijn acties van ons. Lichamelijke passies rollen vrijelijk over ons heen. Dus geven we er woorden aan,stellen we er regels voor op. Zo probeert de geest te sturen wat we aan den lijve ondervinden.’ Maar dat loopt spaak waar het de prikkels van het Lustvolle betreft. ‘Lustvolle prikkels doen zich aan ons voor,en we brengen er weinig tegenin. We zijn ontvankelijk,en kunnen dus ook niet helemaal precies plannen hoe intens deze prikkels zijn,waar ze vandaan komen en of we ze überhaupt kunnen voorkomen. Lust is een moeilijk beheersbaar ding van ons – daar weet de kerk alles van en ik eerlijk gezegd dus ook.’ Prikkels zijn passies,woorden acties. ‘En als we met die acties nu maar moeiteloos Lust en onlust konden dirigeren,zouden we het paradijs van beschaafde begeerte nader zijn. Dat is niet zo:om de haverklap komt er een of ander onlustgevoel van links,of we worden op onmogelijke momenten overvallen door lustgevoelens. Ik zit ’s winters,als ik door de sneeuw naar mijn werk glibber,niet op prikkelende abri-posters met schaars geklede dames te wachten.”(bladzijde 365) Wordt vervolgd. Nu weer een gedicht van Breyten Breytenbach uit de bundel ‘De windvanger’. Verder met het gedicht ‘TWEEREIS’. ‘maar eigenlijk hebben we ietwat buitensporige voorkeuren:/ik houd van een fluit champagne als ontbijt,/mijn zelf heeft een zwak voor Irisch coffee laat op de avond,/en in luxueuze hotels zullen we aan de knop peuterend/naar een geluidloze blauwe film zappen/om de treurige bedatleten in de gaten te houden-/we zijn allebei geneigd schoon schip te maken/van de zeep,shampoo,badolie en poetsmiddelen:/terwijl mijn zelf steelt kijk ik de andere kant op///’nachts hoog opgevlogen in het koude vuur van het hemelruim/of op een vreemde zee waar de boot als een schaar/patronen uit zwarte zijde snijdt/verheug ik mijn zelf met eerdere reizen/en samen dromen we een geheim land/vol kameleons en andere avonturen open'(bladzijde 242) Wordt vervolgd. Het gedicht is nog niet af.