met het boek van Peter Henk Steenhuis en Rene Gude ‘door het beeld door het woord’. ”We bewegen wel,maar de netto verplaatsing is nul en wat we nodig hebben jagen we niet na,maar bevindt zich in kelder en voorraadkast. Alleen lange wandelingen door winkelstraten doen nog aan jagen en verzamelen denken,maar dat kan nu ook digitaal. We waren jagers-verzamelaars en zijn nu thuisblijvende “browsers-purchasers”. Aan het comfort op vaste plaats zijn we erg gehecht geraakt. Wie door dienstplicht of zakenreis langer van huis moet zijn dan hem of haar lief is,krijgt Heimwee. Verlangen naar de heemstede.’ En die hechting aan de vaste plaats zorgt ervoor dat we willen blijven plakken? ‘Pas als je op een vaste plaats gaat zitten,kun je naar die plaats terugverlangen. Geen heimwee zonder heim. De pijn van het afdwalen verandert volkomen van kwaliteit. Als je van huis en haard af bent gedwaald,zoals de Zwitserse soldaten voor wie de term het eerst gebruikt is toen ze zonder strooikaas en raclette als huursoldaten buiten de deur moesten knokken,ben je er emotioneel heel anders aan toe dan wanneer je als schaap afdwaalt van een zelf ook weer mobiele eenheid als de kudde van een nomadische herder. Bij dat laatste verlang je alleen naar je club mensen en hun dieren,en je moet doordwalen om ze te vinden. Bij het afdwalen van heemstede,woning en stad verlang je naar je geliefden,maar die zijn nauw verbonden aan de materiele sferen waarin zij zich hebben gehuld.”(bladzijde 378) Wordt vervolgd. Nu weer een gedicht van Breyten Breytenbach uit de bundel ‘De windvanger’. ‘DANSEN MET D OP CELRA’SDORPSFEEST/////vanavond toen jij me voor de eerste keer/op geleende hakken naar een bal vergezelde/was mijn hart een beetje de opgebrande sigaar/in mijn borst/met dode rook en bitter berouw/zoet op de lippen///ik hoef nauwelijks nog te bukken met de hand/op je rug je rug al bijna/die van een jonge vrouw/jij en ik alleen/als ik je door de dansende menigte leid/hoe lang nog voor je donkere parelende oog/zich door het geparadeer van een ander hengst/zal laten vleien en vangen?'(bladzijde 264) Wordt vervolgd. Het gedicht is nog niet af.