met het boek van Peter Henk Steenhuis en Rene Gude ‘door het beeld door het woord’. ”Je kunt zelfs alleen maar Heimwee hebben naar de plaats en de bebouwing,naar het huis van je jeugd,als je de enig overgeblevene van je familie bent. Je kunt er blijkbaar niet heen,maar je weet precies waar het is. Onzichtbare draden trekken je terug naar een vast punt.’ Niet meer alleen verlangen naar geliefden,maar ook naar artefacten. Nu komen we bij de kunst en de Mastenbroekse polder. ‘Ja,de hele polder is een artefact,een zelfgemaakte sfeer die door droogmalen is ontstaan. Daar is op iedere vierkante meter zoveel arbeid geinvesteerd,dat je naar alle generaties die daar ooit hebben gehooid kunt terugverlangen door je de polder voor te stellen en de geur weer te willen ruiken.’ Olphaert den Otter zei over onze ‘Vooruitgang’ dat die gepaard gaat met een gevoel van verlies. Iets vergelijkbaars geldt voor de Canadese boeren:zij emigreerden om verder te komen. Dat is ze gelukt,maar hun vooruitgang ging gepaard met een gevoel van verlies. ‘Ja. Het artificiele is door een enorme inspanning tot stand gekomen,dat kon alleen doordat we het blijkbaar sterk wilden. Maar een verloren gevoel geeft het ook:omdat alles kunstmatig is,lijkt het of we onze natuur verloren hebben.”(bladzijde 378-379) Wordt vervolgd. Nu weer een gedicht van Breyten Breytenbach uit de bundel ‘De windvanger’. Verder met het gedicht ‘DANSEN MET D OP CELRA’S DORPSFEEST’. ‘gister nog zat je nat op mijn schoot/of moest ik je in mijn armen/over de dansvloer dragen en al die vele vragen/al die gedichten die ik voor je moest opzeggen/de geheimen van het heelal wilde je leren/en toen begon je vlecht te ontspruiten/in een geurige bos//ik wilde je nog stoppen,zeggen/het leven is niet de moeite waard/en nu is het te laat/ wat weet/het hart van een oude man nog van rook?//vanavond tegen mijn borst een laatste keer/onder de druipsterren en tierelantijnen van het dorpsplein/die tegen de blote hemel afsteken/als de uitgeronde maan twaalf uur slaat/dansen wij je eerste paso doble/jij met je blozende hakjes maar met vuur/ik met het bitterzoete dode hart in de mond'(bladzijde 264) Wordt vervolgd.