met het essay van P.F.Thomése ‘ De werkelijkheidsverbeteraar,over de scheppende blik’.Uit ‘Verzameld Nachtwerk’. ‘Denk aan pratende vrouwen in een trein. Op zijn best praten ze gewoon door elkaar heen,iets voortbrengend wat je,als je welwillend bent,geluid zou kunnen noemen. Maar meestal voert er een de boventoon en dwingt de anderen tot instemmend knikken. Denk aan de reclame die van dergelijke machtsverhoudingen dankbaar lering heeft getrokken en ons al kakelend kraaltjes en spiegeltjes aansmeert,die wij beduusd in ontvangst nemen omdat we niet beter meer weten en denken dat het zo hoort. Als je er zo naar kijkt,lijkt communicatie,wanneer ze geslaagd mag heten,verdacht veel op bedrog. Het is eenrichtingsverkeer – in de richting van de consument,de ontvanger,het slachtoffer – dat verkocht wordt als wederkerigheid. In de hoofdkantoren van onze prachtige,nieuwe wereld wordt echter zelden de telefoon opgenomen. Wij mogen van geluk spreken dat deze tekst zich tussen ons in bevindt. Verdeeld in wat ons verenigt,verenigd in wat ons verdeeld. Ik probeer u geen kraaltjes of spiegeltjes te verkopen,ik verkoop u helemaal niks. In de tekst die ik tussen ons in plaats,bent u helemaal alleen en op uzelf aangewezen. Vrij als een vogeltje dat uit zijn kooi is ontsnapt.’ (bladzijde 49) Wordt vervolgd. Nu weer een gedicht van Breyten Breytenbach uit de bundel ‘De windvanger’. Verder met het gedicht ‘BELIJDENIS’. ‘mijn verstand is verzand in begrippen van orde/en er was uiteindelijk niets dat nog ergens op sloeg/en er was geen verschil tussen boven en onder/en de blatende schapen zijn buiten om niets gekrepeerd///ik was een soepel zingende strijder/ om de horizon binnen te halen:/in de spiegel staat nu een lelijk mens met zijn buik te pronken///ik dacht dat ik de jongeren in hun hart/met zang en vervoering kon ompraten/maar mijn enige lezers zijn oude wrakken’ (bladzijde 286) Wordt vervolgd. Het gedicht is nog niet af.