met het essay van P.F. Thomése ‘De werkelijkheidsverbeteraar,over de scheppende blik’. Uit ‘Verzameld Nachtwerk’. ”De schone dagen van de Griekse kunst en de gouden dagen van de latere middeleeuwen zijn voorbij.’ Het wordt,helaas,allemaal minder. ‘De algemene toestand van onze tijd is niet gunstig voor de kunst.’ Niets is meer vanzelfsprekend of spontaan. ‘Niet alleen wordt de praktiserende kunstenaar zelf,door de in de openbaarheid tredende reflectie,door de algemene gewoonte van het interpreteren en beoordelen van kunst,verleid en aangestoken om zijn werken te overladen met gedachten,maar ook de gehele geestelijke cultuur is van dien aard dat de kunstenaar zelf deel uitmaakt van die reflecterende wereld en haar omstandigheden.'(Georg Wilhelm Friedrich Hegel,’Over de esthetiek’. Vertaling Sybrandt van Keulen,Meppel/Amsterdam,1989,p. 55-56) In onze eindeloos reflecterende en zich op zichzelf bezinnende wereld zal een kunstwerk zich steeds als zodanig moeten zien waar te maken. Vanzelfsprekend wordt het nooit,in onze eindeloos metamorfoserende maatschappij die permanent in crisis verkeert. De zuivere ervaring – geschikt om de klassieke schoonheid te savoureren – volstaat allang niet meer. Het is noodzakelijk onze esthetische ervaring telkens opnieuw te beredeneren en aldus – letterlijk – wáár te maken. (Nabokovs opmerking over de werkelijkheid – een begrip dat je alleen tussen aanhalingstekens kunt zetten – geldt evenzeer voor de kunst en de literatuur.)'(bladzijde 59-60) Wordt vervolgd. Nu weer een gedicht van Breyten Breytenbach uit de bundel ‘De windvanger’. ‘DE WEG TERUG/////toen zei Woorddwaas tegen de vrouw en het kind/kom we gaan op onze hurken zitten/ hier op de helling/kijken neer op de rokende stad/en maken de balans op/we blijven met de weg verbonden/met de plek van oorsprong/al zijn we de namen van de mensen vergeten///toen zei Woorddwaas tegen de vrouw en het kind/wij zijn vrij'(bladzijde 302) Wordt vervolgd. Het gedicht is nog niet af.