met ‘De onbevestigde orde,autobiografie van een lezer’ van P.F.Thomése. Uit ‘Nergensman’. ‘Er bestaan natuurwetten die geleerd moeten worden,er zijn grammaticale en retorische regels om de eigen en andere talen te leren beheersen,er is heel wat lesstof die nuttig is voor een beter begrip van de maatschappij waarin wij zullen moeten leven. Maar literatuur en onderwijs,dat is een misverstand. Men zal zelf zijn weg moeten zien te vinden,anders vindt men louter wat al gevonden is,want het schoolse lezen komt neer op lezen wat men al wist,een moeizame omweg vol rijmschema’s,romanstructuren en thema’s terug naar bekend terrein. Het komt er op neer dat ze de literatuur gebruiken om jou te laten denken zoals zij willen. Mijn eerste literaire sensatie was van geheel andere aard:een ontwrichting,een verbrijzeling van alles wat als algemeen,als cultureel en maatschappelijk,van alles wat als wet werd opgelegd. Als ik terugdenk aan mijn eerste ontdekkingen,dan waren dat schrijvers en boeken die op overtuigende wijze ontkenden wat mij de hele dag door leraren,ouders,volwassenen in het algemeen op de mouw werd gespeld – weshalve ik die boeken stilletjes aan het onderwijs onttrok om ze voor mijzelf te hebben,om ze te verbergen voor de leugenachtige frasen waarmee leraren en lesboeken ze bezwadderden,kleineerden tot ongevaarlijke esthetiek,sieraad voor iedere beschaafde huiskamer. Mijn lezen kende nauwelijks een esthetische notie,het literaire bestond voor mij uit een soort toverspreuken waardoor vastgedachte grenzen bleken te kunnen worden opgeheven,vastgeroeste poorten zich knarsend van geheimzinnigheid openden. Ik doel hier overigens bepaaldelijk niet op toverspreuken uit ‘Duizend-en-een-nacht’ of geheime wachtwoorden uit ‘De drie musketiers’,dat was overgeleverde onzin,onbetrouwbare informatie uit de tweede hand,waar ik niet meer intrapte,nee de ‘magie’ zat ‘m voor mij voortaan in de schrijver,zijn toon,een hoge toon,waarop hij zelf in superieure zelfgenoegzaamheid zijn eigen wetten stelde,lak had aan wat mensen dachten en vonden.’ (bladzijde 84-85) Wordt vervolgd. Nu weer een gedicht van Breyten Breytenbach uit de bundel ‘Skryt Om een zinkend schip blauw te verven’. Verder met het gedicht ‘1 februari 1972’. ‘dat honderden honden door de bossen dwalen/en tanks als wurmen door de hoofdsteden rollen/dat de duiven blijven paren/dat kranten nog verkocht worden – misschien/fluiten de sterren naar glimmende vliegtuigen/zijn de straalvliegtuigen nog tongen/misschien ligt Maafrika nog ergens op een kaart;'(bladzijde 94) Wordt vervolgd. Het gedicht is nog niet af.