met ‘De ongevestigde orde,autobiografie van een lezer’. Uit ‘Nergensman’ van P.F. Thomése. ‘Het doel van elke organisatie is het in stand houden van zichzelf. Voordeel en gemak zijn daarbij de richtlijnen. De medewerkers moeten de indruk hebben dat zij binnen de organisatie beter af zijn dan daarbuiten,voorts dat de organisatie zoals zij is behoorlijk functioneert,hoogstens enkele kleine correcties verdient. Deze kleine correcties is alles wat de maatschappij haar ontevreden medewerkers toestaat. Vernietigen is niet toegestaan. Met een dergelijke organisatie wilde ik niets te maken hebben. Maar hoe verweerde ik mij? Ik was ‘évidemment’ geen nozem of kraker,geen punker of provo of patjepeeër,bij wie zoals bekend de weerzin libidinaal is,dierlijk-biologisch;blinde drift,inferieure onmacht. Terwijl mijn weerzin juist superieur bediende te zijn,een onoverwinnelijke strijdbaarheid verlangde ik. Meer de macht van het algemeen aanvaarde leek te groot voor iemand die alleen wenste te staan,mijn solistische tegenspraak werd overdonderd door het koor van de aangepasten en de aangepast onaangepasten. Ik was,merkte ik, bepaald nog niet goed bij stem. De routineuze melodieën van de herhaalde inzichten klonken,als ik het eropaan liet komen,heel wat overtuigender dan mijn bibberig-brutale contrapunt. De aangepasten en de aangepast onaangepasten hadden het al honderd keer uitgevoerd,waren reeds professioneel. Ik moest nog beginnen,moest alles nog leren. Dat is het bedrieglijke van kletspraat en onzin:dat het zo gemakkelijk in het gehoor ligt,terwijl je aan het nieuwe,het ongekende eerst moet wennen.'(bladzijde 87-88) Wordt vervolgd. Nu weer een gedicht van Breyten Breytenbach uit de bundel ‘Skryt Om een zinkend schip blauw te verven’. ‘de blinden luisteren met hun ogen/// voor Eugène Marais,een naakte mier///onder ranke zuilen in de kelder van het hoofd/ligt de grijze en lompe koningin gevangen:/soldaten en werkers stromen door tunneladers/om het buiten naar binnen te slepen/zwermtuinen tegen de hellingen van de maag te bouwen/mondje voor mondje dit mierennest/wat een wond is/weer dicht te smeren'(bladzijde 95) Wordt vervolgd. Het gedicht is nog niet af.