met ‘De ongevestigde orde,autobiografie van een lezer’. Uit ‘Nergensman’ van P.F. Thomése. ‘Het verraderlijke was dat hun woorden uit mijn mond anders klonken. Zolang ik op hun bladzijden bleef,begreep ik ze zoals ik mezelf dacht te begrijpen,maar zodra ik ze van hun schrijver losmaakte en ze me toe-eigende,vervlakten ze,ze werden onhandig en log,pasten niet goed in de zinnen waarin ik ze meenam. Ik wist nog niet dat literaire waarheden hun betekenis ontleden aan hun ontstaan,het zijn ontluikende waarheden,waarvan men hoogstens een glimp opvangt,ze zijn weg als men ernaar grijpt. Zodra het literaire hanteerbaar wordt (bruikbaar,nuttig),is het verloren. En dat is wat ik in mijn argeloosheid deed;ik vernietigde mijn literaire ontdekkingen door ze toepasbaar te maken,aan te wenden voor mijn eigen onvolkomen leven. Ik dreigde een kunstlul te worden,een wandelend citatenboek dat bij elke gelegenheid iets passends wist te declameren – terwijl de waarlijke geest stamelt in het openbaar,naar zijn woorden grabbelt en wantrouwt wat hem voorhanden komt. Wie citeert,verkleint wat hij leest tot iets nuttigs,tot een recept,een panacee. Een afdoende oplossing. En het einde van het liedje is dat Shakespeare,Chamfort,Goethe en Oscar Wilde (om een paar citatenkoningen te noemen) in geen zelfhulpgids of succesagenda meer ontbreken,in niets te onderscheiden van de cabaretiers,tekstschrijvers en reclamekretologen die er ook in staan.'(bladzijde 89) Wordt vervolgd. Nu weer een gedicht van Breyten Breytenbach uit de bundel ‘Skryt Om een zinkend schip blauw te verven’. ‘Een halve engel in het zinkend schip/////A//verderop zal de dag smaller worden/en vlinders zullen tegen hindernissen botsen/praten heeft geen zin meer///het heeft hier wel iets zuidelijks/net alsof palmbomen uit het schemer rijzen/bakens van hitte/maar de vruchtbomen zijn nog iel/het seizoen is dun/een wond zonder enig bloed/ik lever verslag aan wie?'(bladzijde 96) Wordt vervolgd. Het gedicht is nog niet af.