met ‘De ongevestigde orde, autobiografie van een lezer’. Uit ‘Nergensman’ van P.F. Thomése. ‘Voor je het weet, ben je gesnatched. Niets is zo besmettelijk als gebruikstaal, van die aan elkaar geklonterde woorden die overal aan blijven plakken. ‘Zeggen waar het op staat’,wordt dat genoemd, of ‘gewoon zeggen zoals het is’. ‘Zo is het toch?”Nou,wat zeur je dan!’ Als je erover nadenkt hoeveel mensen die woorden in die volgorde al in hun mond hebben gehad, wil je ze meteen weer uitspugen, zo vies word je ervan. De kunst van het schrijven is het weer nieuw maken van de taal,de woorden laten klinken zoals je ze ooit – vergeten wanneer – voor het eerst hoorde. Maar alle woorden die je vindt, zijn al gebruikt, het is nu eenmaal zo dat je ze van anderen overneemt. Ze zitten aan elkaar geplakt, in ketens van geknoei zitten ze aan elkaar vast. Je zult die zinnen,die slierten van zinnen in mootjes moeten hakken,je moet die hele aangeslibde troep aan barrels slaan en met losse stukken iets nieuws beginnen. Geen wonder dat de grootste denkers van de moderne tijd,Nietzsche en Wittgenstein,in de eerste plaats vernietigers waren, puinruimers. Door de poort van de weerzin betreedt men de letteren, een andere ingang is er niet. Je moet eerst afbreken om te kunnen opbouwen, zo gaat dat nu eenmaal in de ongevestigde orde. Om nieuw te denken heeft men nieuwe woordcombinaties nodig, geen uitgekauwde rotzooi.’ (bladzijde 95) Wordt vervolgd. Nu weer een gedicht van Breyten Breytenbach uit de bundel ‘Skryt Om een zinkend schip blauw te verven’. Verder met het gedicht ‘Eendeweer’. ‘of de longen van de monniken/die borrelend bloeden van vergeefs verdriet/bij het zien van de pracht/en de spikkels van je dijen?///want jij bent de mooiste vrouw/ op Gods gitzwarte aarde/en je schopt de branding kruinen en kreunen opzij/en met het hart van je paard schrijf je/in het blauw-mond-nat zand/schrijf je/dat je me lief hebt/en de storm ging toen somber liggen’ (bladzijde 98) Wordt vervolgd. Het gedicht is af.