met ‘Netwerk in eclips’ van Samuel Vriezen. ‘Aan het ene uiterste zou je James Joyce kunnen neerzetten,aan het andere uiterste auteurs Samuel Beckett of Getrude Stein. In Joyces ‘Finnigans Wake’ komt vrijwel geen woord voor dat geen samenstelling is van minstens drie woorden,met een beetje geluk in net zoveel talen. Wie de tekst hardop leest,hoort in de zinnen met enige moeite meestal wel iets wat ongeveer spreektaal is,maar aangezien ze in geschreven vorm worden weergegeven blijken er allerlei complexe bijbetekenissen in de woorden te schuilen,in de vorm van woordspelingen,die de tekst zijn semantische overdaad geven. Je wilt tijdens het lezen bij elk woord stilstaan,maar tegelijk trekt het kletserige van het boek je voort. Er zijn steeds meerdere semantische lijnen die je kunt volgen,en de woordspelingen prikken steeds door deze horizontale lijnen heen,met de verwijzingen naar totaal andere velden en talen. Dit leidt tot een extreem dicht pointillistisch,semantisch ritme. En omdat alles zich door woordspelingen voltrekt,wordt tegelijk steeds aandacht gevraagd voor de klank:het verschijnen van klankrijkdom is een functie van een semantische strategie. Auteurs als Beckett en Stein gebruiken juist een reductie van het vocabulaire.’ (bladzijde 45-46) Wordt vervolgd. Nu weer verder met het verhaal ‘JIE-AI-AI-IE’ van Breyten Breytenbach uit de bundel ‘Alles één paard’. ‘Na een poosje duwde de vrouw hem zachtjes weg (ze waren tenslotte nooit aan elkaar voorgesteld) en stond op. Ze ging hem voor door een zijdeur naar een aangrenzende kamer die geheel in schemerdonker was gehuld – zelfs de verlichting van zich oplossende wolkenslierten kon zo ver geen glimp doen doordringen.'(bladzijde 94) Wordt vervolgd. Het verhaal is nog niet af. Een bijzonder woord. Weer uit het boek ‘Bloeiend puin’ van Anneke Brassinga. Nu het woord ‘klankzinnigheid’. (bladzijde 77)