met ‘Belofte en gelaat'(Ricoeur,Proust,Levinas) van Ger Groot uit het boek ‘De geest uit de fles'(Hoe de moderne mens werd wie hij is). ‘Die vraag komt op haar beurt voort uit een grote studie die Ricoeur eerder heeft gewijd aan het vraagstuk van het kwaad en vooral dat van de (kwade) wil:’Philosophie de la volonté’). Daarin verloochent Ricoeur zijn gelovige afkomst niet – hij groeide op in een protestants milieu dat hij altijd trouw is gebleven. Het probleem van het kwaad is van oudsher gethematiseerd in religieuze oorsprongsverhalen die hij in deze studie zorgvuldig bestudeert. Maar daarmee is de vraag naar de houdbaarheid van een verantwoordelijk ‘ik’ en de twintigste-eeuwse kritiek daarop nog niet beantwoord. We beperken ons hier tot Ricoeurs discussie met het structuralisme,dat hij ten volle serieus wil nemen,maar waarin hij wel een fatale eenzijdigheid ontdekt. Zoals we zagen concentreerde Saussure zich bij zijn analyse van de taal geheel op het ‘systeem’ daarvan,omdat hij de vraag wilde beantwoorden hoe het mogelijk is dat woorden betekenis hebben,en hoe déze betekenis wordt gekoppeld aan dít woord. Daarbij hoefde hij geen aandacht te besteden aan het feitelijke taalgebruik en zelfs aan de verwijzing van het woord naar de wereld. Maar die dingen behoren wel degelijk tot de taal als geheel,constateert Ricoeur. Omwille van een concrete onderzoeksvraag kun je daar methodisch aan voorbijgaan,maar je riskeert grote problemen wanneer je vervolgens het linguïstische model dat op grond daarvan tot stand komt,uitvergroot tot een theorie over betekenis in de wereld tout court.'(bladzijde 324-325) Wordt vervolgd. Nu weer verder met een gedicht van Mark van Tongele uit de bundel ‘Ademruis’. Titel ‘Lenig mij’. ‘Leven,geef me doorslaggevende leidmotieven,/smakkeschenk me klare zijnzegen,wissers/tegen de pijn,tegen het venijn van de azijnpissers.///Heden,prakkedenk de zielenpotenklierderij,/die mij bestiert,het lijfbedrijf onthutsend/onder de kleinburgerpolitiebonnenregen.///Hier en nu,zee van tijd,doodmoedereer mij./Leg je golven machtig om mijn lenden./Lenig mijn schroothoop. Laat me gutsen///in de lusten van je eindeloze schoot.'(bladzijde 11) Dit is het gedicht. Wordt vervolgd. Een bijzonder woord. Uit de bundel ‘Lucebert verzamelde gedichten’ de woordgroep ‘heel mijn voorhoofd is je voorhof’.(bladzijde 206)