in Amsterdam feestje op Amstelglorie waar Bob en Nina afscheid nemen van huisje 100. Mooie avond met bijzondere mensen en zachte muziek. Benjamin was er voor iedereen in de bediening. Daarna op zondag nog naar Greet en Koos en Rozemarijn. Maandag 16-7-18:verder met ‘Een absurde paradox'(Kierkegaard,Camus)van Ger Groot uit het boek ‘De geest uit de fles'(Hoe de moderne mens werd wie hij is). ‘Beide zijn in de menselijke wereld onontwarbaar met elkaar verstrengeld,tegen de achtergrond van een metafysische wereld die fundamenteel onverschillig is. In het verlengde van de absolute scheiding die Kierkegaard maakt tussen het aardse en het hemelse,verdwijnt ook elke mogelijkheid om de menselijke wereld te vatten in een sluitend en coherent perspectief. De realiteit wordt door contradicties doorsneden,zo zagen we eerder al in de Romantiek,en de filosofie is niet langer in staat die op te lossen. Bij Kierkegaard kan oplossing alleen nog komen van ‘de sprong in het geloof’. Maar wie het geloof niet meer kan aanvaarden – en dat kan het grootste deel van de twintigste-eeuwse filosofie niet – blijft achter met een wereld waarin de rede niet meer in staat is het gat te dichten. Ten slotte heeft Kiekegaard,eveneens in het verlengde van de Romantiek,grote invloed op de na hem komende filosofie met zijn erkenning van de persoonlijke en concrete subjectiviteit als een filosofisch relevant gegeven. Niet het blijvende is van belang,maar het voorbijgaande. Niet het universele,maar het singuliere. Doordat de objectieve kennis volgens Kierkegaard de ogen sluit voor haar eigen subjectieve en zeer specifieke verworteling,begrijpt zij niet dat het hele idee van objectiviteit en onveranderlijkheid op drijfzand is gebouwd. Daarmee introduceert hij de concrete gesitueerdheid van de mens als een bepalende factor van zijn kennis én van zijn bestaan.'(bladzijde 216-217) Wordt vervolgd. Nu weer een gedicht uit de reeks ‘Zij moeder’ van Mark van Tongele uit de bundel ‘Gedichten’. ‘Zij knielt voor het beeld van/Sinte-Klara. In heiligenschijn/ontsteek ik kaarsen,de langste,/uit medeleven met engelen die/om god weet welke reden niet/van hun sokkel mogen vliegen./Drinken martelaren bier,mama?/Krijg ik straks een voetbal?/Het orgel blaast tegenwind./Ik vlieg vanzelf in de kaars.///Jagend op de hommels in mijn hoofd/geef ik het schommelpaard de sporen./Zij roept nog,te laat,mijn trots/steigert. Er bestaat geen zalf om/mijn blauwe plekken te verlichten./Ik wil het kindje Jezus aanraken,/maar krijg de stolp niet opgetild,/stoot het vaasje met meiklokjes om./Hemeltjelief! Wij bidden de rozen-/krans. Maria begint te blozen.'(bladzijde 129) Dit is het gedicht. Wordt vervolgd. Een bijzonder woord. Uit de bundel ‘Lucebert verzamelde gedichten’ de woordgroep ”uw hoge ogen om al het gemijmer van verwarde wolken”.(bladzijde 229)