Weer verder met het essay ‘De glottis als afgrond. Over het hiaat in Paul Celans lyriek’ van Stefan Hertmans uit de bundel ‘Het zwijgen van de tragedie’.
‘Maar Celan is veel meer dan dat; anders was hij niet zo’n groot dichter geweest. Hij is vooral ook een van de meest nauwkeurige getuigen, die met groot geduld, veel research en een ruime culturele bagage erin slaagde met weinig woorden ontzettend veel op te roepen. We weten bijvoorbeeld dat hij een aandachtig lezer van Holderlin is geweest. Bernard Boscheinstein, een van de vooraanstaande auteurs over Celan, wijst erop dat ‘das gegenrhythmische Wort’, Holderlins term voor het dramatisch veelzeggend verstoren van het poëtisch ritme, bij Celan zo radicaal werkt als de cesuur in de klassieke versregel. Holderlin had het over de cesuur naar aanleiding van Pindarus. Deze breuk, die normaal gesproken de regel opdeelt in helften die in een ademteug gezegd worden, krijgt bij Celan een catastrofaal effect. Omdat ze overal optreedt, omdat de cesuur vaak samenvalt met het onverwachte afbreken van de regel (waardoor dan weer bijna schokkende enjambementen ontstaan), wordt de cesuur iets onheilspellends. Ze wordt het teken voor het feit dat het bestaan zelf gebroken is, dat de samenhang zoek is. Cesuur wordt het existentieel teken van de poezie die na Auschwitz moest ontstaan.’ (Bladzijde 54) Dit is fragment 5. Wordt vervolgd.