Weer verder met het essay ‘De glottis als afgrond. Over het hiaat in Paul Celans lyriek’ van Stefan Hertmans uit de bundel ‘Het zwijgen van de tragedie’.
‘In de Duitse versie levert ‘setzt sich aus’ al evenzeer problemen op: legt de lyriek zichzelf het zwijgen op? Wordt zij te vondeling gelegd (een connotatie die ook in ’s’ exposer’ aanwezig is)? ‘Flaschenpost’ misschien – het gedicht als een fles in zee, naar een formulering die Celan van Osip Mandelstam overnam?
‘Sein Wort ist das Aussetzen seines Seins,’ schreef Werner Hamacher over Celans poezie. Hij bedoelde dat het schrijven van gedichten gelijk is aan de existentiele situatie van de schrijvende; als die twee samenvallen, is er sprake van de ontologische kwetsbaarheid waarover Martin Heidegger het had: de dichter stelt zich zo kwetsbaar op tegenover het leven omdat zijn gedicht open blijft. Sloterdijk: ‘Die Poesie setzt sich nicht aus, Weil sie nicht weniger ist als eine Analogie der Existenz – een objektloses, offenes Wagnis .’ Er is al heel wat geschreven over deze objectloze open ‘Andere’ tot wie Celans gedichten zich zouden richten. De filosoof Hans-Georg Gadamer noemt het een utopische dialoog in de traditie van de chassidim, waarmee Celan door zijn jeugd in de Boekovina vertrouwd was. ‘Wer bin Ich? Und wer bist Du?’ heet Gadamers commentaar op het eerste deel van de bundel ‘Atemwende’. Emmanuel Levinas heeft met betrekking tot deze gedichten in zijn boek ‘Noms propres’ (1976) de term ‘langue de neutre’ gebruikt. In een tekst met de titel ‘Gesprach im Gebirg’ schrijft Celan:’ eine Sprache, je nun, ohne Ich und ohne Du, lauter Er, lauter Es, verstehst du, lauter Sie, und nichts als das.’
‘Taal van de nabijheid voor de nabijheid’ noemt Levinas dit (‘langue de proximite pour la proximite’), maar nabijheid is toch niet echt wat de gedichten van Celan uitstralen: zijn ‘Du’ heeft iets vreemd-neutraals, het lijkt eerder te mikken op wat in de ander altijd blijft ontbreken.’ (Bladzijde 67-68) Dit is fragment 20. Wordt vervolgd.