Weer verder met het essay ‘Een wak in het spreken’ van Stefan Hertmans uit de bundel ‘Het zwijgen van de tragedie’.
‘Stort zich, bij wie op een gegeven ogenblik besluit niet meer te kunnen of willen spreken – een psychisch gestoorde, iemand met een levensgroot trauma – niet dat hele angstige bestaan naar binnen waarin de geruststellende benoeming der dingen is weggevallen en alles weer met de intensiteit van een onbenoembare nachtmerrie begint te spoken?
Ik herinner me het merkwaardige verhaal ‘Urgerausch’ van Rainer Maria Rilke. Daarin vertelt hij hoe de leraar op school de kinderen een soort trechter liet maken, afgesloten met een dun papiertje, waarin dan een borstelhaar werd gestoken. Op een cilindervormige rol lieten ze vervolgens wat kaarsenwas druipen. Terwijl die nog niet helemaal gestold was, werd de borstelhaar met de trechter tegen de cilinder gehouden. Een kind mocht dan iets roepen in de trechter terwijl de cilinder draaide, zodat een trillend spoor in de nog vloeibare was werd getrokken. Daarna konden ze de borstelhaar over de draaiende rol met de gestolde was laten lopen, en dan hoorden ze heel stilletjes de kreet opnieuw. Vele jaren later, terwijl hij, gefascineerd door de lessen anatomie die hij aan de Parijse Ecole des Beaux Arts volgt, naar een schedel zit te staren, komt bij hem de vraag op wat men wel zou horen indien men zo’n borstelhaar (of een naald van een grammofoon) over de fontanel in een mensenschedel zou laten lopen. Zou men daar een soort van oergeluid vernemen? Zou daar misschien, in deze minieme dichtgegroeide kloof, de kreet worden vernomen die aan alle spreken voorafgaat? Kan de schedelnaad zingen en iets laten horen van al het gedachte, maar nooit verwoorde in een hoofd?’ (Bladzijde 14-15) Dit is fragment 4. Wordt vervolgd.