Weer verder met het essay ‘Een wak in het spreken’ van Stefan Hertmans uit de bundel ‘Het zwijgen van de tragedie’.
‘In deze existentiele leegte redt Lenz zichzelf soms door het reciteren van gedichten, soms iets van Shakespeare of uit volksliederen, om op die manier weer tot de wereld en zijn identiteit te komen. In deze brute, beschamende leegte dient de poezie, het zich herinneren van woorden met een bepaald ritme, als een geruststelling:’Hij zegde in de hevigste angst gedichten op, tot hij weer tot zichzelf kwam.’ De gelijkenis met het obsessioneel reciteren van gebeden, maar ook met het dwangmatig opdreunen van steeds hetzelfde zinnetje door psychische patiënten, is schrijnend.
Deze kloof waarin de woorden verdwijnen is niets anders dan de ervaring van onoverbrugbaarheid tussen wat men is en wat men had willen zijn, maar waar men niet in slaagde. Lenz denkt deze gedachte niet bewust door maar door-leeft ze, vult ze op met zijn levenslot, hij werpt zich met zijn lichaam vooruit, door de frontlinie van het wijsgerig besef van zijn eigen tijd. De sprakeloos geworden romantische dichter lijkt wel een ziektesymptoom van de negentiende-eeuwse verkrampte gemeenschap waarin hij leeft en waarvan hij zich afzondert. Hij zoekt juist dat woestijnachtige gebied op waarin de woorden hem verlaten hebben. Als men hem zegt te weten dat hij teksten gepubliceerd heeft, antwoordt hij:’ Ja, maar gelieve mij daar niet naar te beoordelen.’ Het in zichzelf verzonken (en dus opgeschorte) subject heeft zich onherroepelijk afgesplitst van de eigen woorden en kan er niet naar terug. De kloof tussen beleven en verwoorden dringt zich beurtelings aan hem op als visioen en nachtmerrie. Het feit dat hij zich het beeld van het geliefde meisje Friederike niet meer voor de geest kan halen, is symptomatisch: alles wat met de gedachte van het verlangen en het volmaakte te maken heeft, weigert zich te tonen.’ (Bladzijde 21-22) Dit is fragment 12. Wordt vervolgd.