Verder met het essay ‘Locus amoenus’ van Stefan Hertmans uit de bundel ‘De mobilisatie van Arcadia’.
‘Locus amoenus; over een mooi maar bedreigd plekje.
In Thomas Mores ‘Utopia’ uit 1516 wordt op een bepaald ogenblik gesproken over de vraag welke literatuur de inwoners van Utopia, de zogenaamde Utopianen, letterlijk de inwoners van Nergens-land, dan wel lezen.
Het blijkt dat zij in het algemeen vinden dat de Griekse literatuur zeer het lezen waard is, maar dat ze in de Latijnse heel wat minder lezenswaardige want originele ideeën vinden.
Wel appreciëren zij blijkbaar Plato, Aristoteles, Theophrastus over plantkunde, en voor praktische zaken de boeken van Hesychius en Dioscorides. Zij vinden de boeken van Plutarchus het leukst, maar ze hebben ook veel waardering voor de humor van Lucianus. Wat de poezie betreft: ze hebben Aristophanes, Homeros en Euripides en bovendien hebben ze Sophocles in de uitgave van ‘Aldus met z’n kleine lettertjes’ (een drukker uit die tijd). Van de geschiedschrijvers kennen ze Thucydides en Herodotus, maar ook Herodianus.
In een traktaat dat een zestiende-eeuwse, humanistische spiegeling van Plato’s Politeia wilde zijn, is dat een opmerkelijk statement. Het is algemeen bekend dat Plato wel wilde filosoferen in de ideale staat, maar van literatuur moest men zich verre houden. Bovendien werd in Phaedrus omstandig uiteengezet waarom het schrift een dubbelzinnig geschenk van de goden was: het was zowel geschenk als vergif.’ (Bladzijde 114-115) Dit is fragment 1. Wordt vervolgd.