Weer verder met het essay ‘Ongeschreven wetten’ van Stefan Hertmans uit de bundel ‘Het zwijgen van de tragedie’.
‘Catharsis is alleen maar mogelijk als men de kijkers eerst aan hun lot overlaat, hen alleen laat met de verbijstering. De liefdevolle aanpak van Bauchau is daarom, hoe verfijnd zijn schriftuur verder ook is, een beetje een aanfluiting voor Antigone – de vrouw die hij zo bewondert. Antigone is louter een moreel verheven slachtoffer voor hem. Het is niet die Antigone die ik wil. Als Antigone al een ‘sterke vrouw’ is, dan door deze onwrikbare kracht: zij wordt door niemand gedomineerd, integendeel, ze laat een hele mannenwereld ten onder gaan. Ze breekt de tragedie in twee stukken: een menselijk en een goddelijk. Door dit beëindigen – of tegenspreken – van de goddelijke beschikking in de Attische tragedies (door Kreon als Wet ingeroepen), breekt ze ook de Attische wet, de patriarchale wet. Dit breken van de mannenwereld in de tragedie hebben vrouwen als Klytaemnestra en Medea met Antigone gemeen. Maar Antigone is het zuiverste model gebleven, door haar onverbiddelijkheid, haar niet-onderhandelbaarheid, die door de dominante man, steeds weer in betuttelende zin, tot ‘onhandelbaarheid’ wordt verhaspeld.
Bauchaus dagboek laat ook zien hoe deze fijnzinnige psycho-analyticus op hoge leeftijd worstelt met de kleine dingen die horen bij een dergelijke confrontatie met het rauwe. Dit is een gevecht waar je niet ongeschonden uit te voorschijn komt. De Bauchau die me het sympathiekst is, beschrijft de kleine dingen die hij voelt na het schrijven. Het soort dagboek zoals de zestiende -eeuwse schilder Pontormo dat bijhield: een waarin je nooit te weten komt wat in hem omging, maar wat hij die dag heeft geprobeerd of uitgespookt. Zulke aantekeningen laten alles te raden over van wat er in hen is omgegaan. ‘Vandaag aan het hoofdstuk over … geschreven. Het ging traag.’ Niet de bedenker, maar de ambachtsman Bauchau helpt me bij de eerste toenadering tot Antigone.’ (Bladzijde 107-108) Dit is fragment 5. Wordt vervolgd.