Weer verder met het essay ‘Ongeschreven wetten’ van Stefan Hertmans uit de bundel ‘Het zwijgen van de tragedie’.
‘Giorgio Colli plaatst fundamentele vraagtekens bij Nietzsches dualistische visie op Apollo en Dionysos. In zijn boekje ‘Die Geburt der Philosophie’ wijst hij erop dat Apollo de eerste verschrikking in zich draagt: die van de oorlog. Nietzsches Apollo heeft een decoratieve trek, zegt hij, Nietzsche heeft hem te licht gemaakt; de in hem aanwezige vorm van geweld is die van de god die een boog hanteert: hij treft van verre, niet in het lijf-aan-lijf-gevecht (zoals Dionysos zou doen). Dit mikken en doel treffen staat later dan symbool voor de ratio. Maar de eerste eigenschap is die van het geweld dat toeslaat zonder dat men begrijpt waar het vandaan komt. Dat apollinische geweld tekent Antigone; het is geweld dat van ver komt, uit het archaïsche geheugen, en het treft dodelijk doel. De broers, daarentegen, moet ik dionysisch laten strijden. Niet alleen lijf aan lijf, maar lijf in lijf.
Volgens Euripides’ versie (waarvan alleen enkele fragmenten overblijven) verhing Antigone zich niet in de grot waarin ze door Kreon werd opgesloten, maar ontsnapte ze en leefde gelukkig met Haemon, de zoon van Kreon, haar wanhopige geliefde die zich in Sofokles’ versie van kant maakt als hij zijn verhangen geliefde ziet (die hij niet van de offerdood voor haar broer kon afhouden). Opvallend genoeg kwam dit happy end tot stand door interventie van Dionysos. Het lot van Haemon in Sofokles’ versie is anders: in een ‘gesloten’ familie terecht te komen – hier de geslotenheid van de vloek die de kinderen van Oedipus bindt. Enige mogelijkheid: als een uitgeslotene smeken om toegelaten te worden. Als het erop aankomt, sluit de doem van de familie zich en staat hij ‘buiten’. Zijn zelfdoding is de ultieme poging om bij haar te mogen horen.’ (Bladzijde 126-127) Dit is fragment 24. Wordt vervolgd.