Weer verder met het essay ‘Ongeschreven wetten’ van Stefan Hertmans uit de bundel ‘Het zwijgen van de tragedie’.
‘Antigone en de wind – twee vreemde bondgenoten. De soldaat op wacht getuigt ervan, dat de wind het lijk reeds had begraven; maar dubieus, geen werkelijk bedekken, alleen maar verstrooien, ‘alsof men had willen verhinderen dat het lijk ontbond’. Daar lijkt de wind de handlanger van Antigone. Hij lijkt de tijd, waarin het lijk moet wachten op haar strooiende hand, te willen overbruggen door alvast, en dat op het middaguur, met een vreemde werveling een poederwijn laagje op Polyneikes te strooien. Net als zij, lijkt de wind beducht om de indruk te wekken dat er daadwerkelijk zou begraven worden. Noch de wind, noch Antigone lijkt in staat dit lijk werkelijk te laten verdwijnen. Het enige waar ze op uit zijn, is de schande aan het gezicht te onttrekken – de begrafenis is symbolisch, het gaat om het ritueel van het strooien. ‘Men kon het lichaam niet zien, hoewel er geen graf was’ – ‘het lichaam was onzichtbaar, maar niet begraven’. Welke vertaling men ook maakt van deze omineuze regel, de paradox blijkt menselijk niet te verklaren, dat wil zeggen een goddelijke oorsprong te hebben. De goden zijn daar reeds aanwezig; en hoewel ze het leven van Antigone zullen eisen in ruil voor haar volgehouden ‘nee’ , lijken ze door deze dubieuze wervelwind en dat strooien toch aan haar kant te staan. Daarin toont zich het Griekse noodlot nog het hevigst. De goden geven haar misschien wel een ogenblik gelijk, maar omdat Antigone de staatswet overtreedt om de archaïsche Wet te kunnen volgen, moet ze sterven. Met andere woorden: het is omdat ze de goden volgt, dat ze eraan gaat. Het lijkt alsof de goden haar tot zich roepen. Het sterven van Antigone is dus geen ‘ik ben weg’, maar een ‘ik kom eraan’. Dit ‘naar de goden geroepen worden’ geeft haar het statuut dat de martelaressen in de christelijke legenden hadden. Zij slaan de ogen ten hemel en doorstaan de straf van de menselijke wet, omdat ze de bovenzinnelijke Wet willen volgen. Antigone lijkt dus reeds een christelijke heldin in een Griekse wereld. Maar het zijn wel degelijk de Griekse goden die haar roepen.’ (Bladzijde 202-203) Dit is fragment 101. Wordt vervolgd.