Weer verder met het essay ‘Ongeschreven wetten’ van Stefan Hertmans uit de bundel ‘Het zwijgen van de tragedie’.
‘Na dergelijke goddelijke stuipen kwam uit hen een nieuwe kleine mens vol bloed te voorschijn. Zij baarden dus zomaar de nieuwe wezens die nodig waren voor het voortbestaan van het volk. Wie had hun deze macht gegeven, als er nog geen verband tussen paren en baren was? Waar ontstonden deze wezens in hun lichaam? Waren zij kleine goden, die bebloed uit de dood te voorschijn kropen? Alle magische tekens concentreren zich in dit vreemd ritueel, als je het verband tussen baren en paren wegdenkt. Vrouwen moeten in de archaïsche matriarchaten de status van goddelijke wezens hebben gehad, waarvoor de mannen, die hun eigen aandeel in de zaak niet begrepen, ontzet achteruitdeinsden. In welke zin waren vrouwen door de goden uitgekozen wezens, die dit gruwelijke, imponerende ritueel voltrokken, waarin alles het omgekeerde leek van het sterven, terwijl het er zoveel verwantschap mee vertoonde? Als het matriarchaat al zou hebben gesteund op het niet ontdekte verband tussen paren en baren, was de chronische macht van de vrouwen meteen ook een transcendent-religieuze. In feite dus een zeer totale macht, die de mannen ten zeerste moest imponeren.
IJsseling suggereert dat de overgang van het ene machtsstelsel naar het andere wellicht is neergeslagen in sommige conflicten van de Griekse tragedies (hij volgt daarin het beroemde boek van Bachofen, ‘Das Mutterrecht’, dat ook voor Nietzsches begrijpen van de dionysische cultus van belang is geweest). Het nieuwerwetse denken dat door het patriarchaat wordt geïnstalleerd, steunt op een intimidatie die de oude angsten voor dit goddelijke barend wezen moet bezweren. Als de mannen eenmaal het verband tussen paren en baren ontdekken, verliest de vrouw haar goddelijke status, maar het oude beeld blijft bestaan in wat de vrouwen concreet voltrekken (want men weet nog niet concreet hoe dit verband eigenlijk in elkaar zit). Giet de man zijn ‘pneuma’ in de vrouw? Hoe wordt het pneuma dan lichaam? Beschikken vrouwen over een transformatiemechanisme dat de grote kloof tussen pneuma en lichaam, tussen geest en materie kan overbruggen?’ (Bladzijde 204-205) Dit is fragment 103. Wordt vervolgd.