Weer verder met het essay ‘Wateren van de geest’ van Roberto
Calasso uit de bundel ‘De literatuur en de goden’.
‘De nimf is het medium waarin goden en avontuurlijke mensen elkaar ontmoeten.
Maar die goden: hoe herkennen we die? Wat dat betreft hebben schrijvers zich
gelukkig altijd heel onbevangen opgesteld. Het was altijd alsof ze stilzwijgend
uitgingen van Ezra Pounds fijnzinnige opmerking: ‘Aangezien er voor bepaalde
emotionele kleuren nooit een geschiktere metafoor is gevonden, stel ik vast dat
de goden bestaan.’ De schrijver is degene die steeds deze ‘emotionele
kleuren’ ziet.
Wat de esoterische waarheid van Lolita aangaat: die concentreerde Nabokov ditmaal
in een klein zinnetje, als een diamantslijper verstopt in de intrige: ‘The
science of nympholepsy is a precise science’. Hij zegt er alleen niet bij dat
het de ‘precise science’ was die hijzelf zijn leven lang, nog langer dan de
entomologie had beoefend: de literatuur.
Als de nimfen de weg bereiden, kunnen ook andere goddelijke gestalten in de
literatuur doordringen. Zo kon het gebeuren dat iemand, op een zeldzaam moment
van pure vervoering opnieuw de overrompelende aanwezigheid voelde van de goden en
geen woord wist uit te brengen, zoals bij een ontmoeting met een onbekende
reiziger. Dat was wat Holderlin overkwam. Geboren in 1770, aan het eind van een
tijdperk dat volstrekt onverschillig en ongevoelig tegenover de goden stond, is
hij kennelijk van meet af aan bereid de ‘mnemonische golf’ over zich heen te
krijgen, als een rots in de branding. We moeten echter niet denken dat Holderlins
gevoeligheid enig in haar soort was, al zou dat al heel snel wel voor de vorm van
zijn hymnes gelden. In oktober 1797, toen Holderlin nog huisonderwijzer was in
het gezin van Diotima – ofwel Susette Gontard, echtgenote van een bankier in
Frankfurt – en Apollo hem nog niet op de Franse wegen met zijn bliksem had
getroffen, kwam de drieëntwintigjarige Siegfried Schmid bij hem op bezoek. Op
het zolderkamertje waar Holderlin woonde spraken ze twee uur lang over poëzie.
Terug in Bazel schreef Schmid de dichter een brief waarin nog een geheimzinnig
soort enthousiasme natrilde.’ (Bladzijde 31-32) Dit is fragment 6. Wordt
vervolgd.