Weer verder met ‘Gedichten van Friedrich Hölderlin’
vertaald door Ad den Besten.
Verder met
‘Zoals wanneer des zondags…
Zoals wanneer des zondags een landman gaat
zijn veld bezien, in de ochtend, als
uit zwoele nacht de verkoelende bliksems vielen
telkens opnieuw – en ver nog rommelt de donder,
maar rustig in zijn oevers treedt weer de stroom,
de aarde groent weer fris
en van des hemels verkwikkende regen
druipt nog de wijnstok en glinsterend
in ’t stille zonlicht staan de bomen der boomgaard:
zo staan, door beter weer begunstigd, zij,
die niet alleen een leraar, die wonderbaar
alomtegenwoordig opvoedt, hen teder omvangend,
de machtige, de godlijkschone Natuur.
Daarom als zij slapend schijnt in haar jaargetij
aan ’t firmament of onder de planten of onder de volken,
dan treurt het gelaat van de dichters ook,
zij schijnen alleen, maar zijn steeds vol voorgevoelens,
voorvoelend rust zij ook zelf toch.’
(Bladzijde 207) Dit is gedicht 48. Morgen verder met dit gedicht ‘Zoals wanneer
des zondags…’.