Weer verder met ‘Hölderlin, biografie van een mysterieuze
dichter’ van Rüdiger Safranski.
Verder met
Hoofdstuk 4
‘Één stap verder – in de Romantiek werd die stap gezet – en de
verbeeldingskracht wordt opgevat als een wereld-
vormende kracht, als een grondprincipe dat natuur en menselijke geest verenigt.
Die troonsbestijging van de verbeeldingskracht is dus niet alleen het werk van
de Sturm und Drang en later van de
Romantiek. Kant zelf had ervoor gezorgd; en als je rekening houdt met zijn
publieke aanzien, dan is hij waarschijnlijk
de invloedrijkste koningsmaker geweest. Voor Hölderlin is de herwaardering van
de verbeeldingskracht door Kant het
mooiste geschenk dat de filosofie aan de poëzie kon geven.
Dat scheppende principe, dat ten grondslag ligt aan de receptieve processen
als waarnemen en kennen, noemde
Kant dus ‘verbeeldingskracht’. Hij had er ook nog moeilijker termen voor
bedacht. Zonder vrees voor woordgedrochten
sprak hij over de ‘transcendentale synthese van de apperceptie’ of
eenvoudiger van het ‘zuivere zelfbewustzijn’ en noem-
de dat het ‘hoogste punt waaraan je alle gebruik van het verstand, zelfs de
hele logica, en daarna de transcendentale
filosofie kunt bevestigen’ (Kant 3, 136).’
(Bladzijde 54) Morgen verder met dit hoofdstuk 4.