met het essay van Anneke Brassinga over ‘Finnegans Wake’ ‘Mijn slapeloze nachten’. ‘Die was ik geenszins,derhalve,aan het bedenken in de slapeloze nachten die mijn ‘Wake’weken opleverden. De roes van de spraak ging dan zijns eigen weegs. Wel ervoer ik wat een tekst als deze met daarnaast een vertaling weet te ontketenen. De uitgaaf is namelijk in heel andere zin een vertaalopdracht – niet om gezellig onder de kerstboom te gaan zitten puzzelen hoe het allemaal anders had gekund,maar om uw eigen hersens,uw spraakvermogen en uw klankkast te vertalen in baarlijke onzin en muzikale moduleerkunst,om de ware losbandigheid uit haar slaap van dienstvaardigheid te wekken en dáár te geraken waar de geest zich vernieuwt,na afbraak,zich schoonwast en zich bezat aan eigen weelde,vruchtbaarheid,basterzucht. ‘In den beginnurm is het weg,in de moddans is de zon en het daarnameermalige ben je weer in het onbewijste.[…]Stilte in het hoofd! Spredik! Draag unkunstmaat van klankklare nocens! Pauwpauw! Foefoef! (378) Dat is klare taal. Simon Vestdijk was denk ik een van de eersten die er alles van begrepen,in zijn artikel ‘Afscheid van Joyce’bij diens dood in 1939. Hij spreekt over ‘hogere ontspanningslectuur’ en noemt Joyce een ondiep,komisch auteur,’iemand die zijn geest elke dag opnieuw heeft geopereerd,net zolang totdat hij een rariteit was geworden van zulke verbluffende afmetingen,dat men de geestigheid niet meer durfde te savoureren als zodanig,maar steeds met enige verplichte afgronden van “zin” onder onzin – alsof onzin niet het heerlijkste godsgeschenk is dat zich denken laat!’ Vestdijk signaleert moedwilligheid (ofwel ‘unkunstmaat van klankklare nocens’) in plaats van diepzinnigheid of mythologiserende megalomanie à la Wagner: ‘Moedwillige speelsheid,moedwillige constructiegrillen,moedwillige vernielzucht.’Hij zegt voorts,als om mij te verblijden met een gedeelde overtuiging:’Ik geloof er niets van dat ‘Finnegans Wake’ een droom is,of het droomleven uitbeeldt. Om te beginnen omdat het niets uitbeeldt.'(bladzijde 78-79) Wordt vervolgd. Nu weer een paar aantekeningen van Elias Canetti uit ‘Het geheime hart van het uurwerk’ ‘De gedachtenhuichelaar:altijd als er een waarheid dreigt,verstopt hij zich achter een gedachte.'(blz. 29) ‘De zelfonderzoeker wordt,of hij wil of niet,tot onderzoeker van alle andere dingen. Hij leert zichzelf zien,maar plotseling,als hij maar eerlijk was,verschijnt het andere en het is even rijk als hij zelf was,en als laatste bekroning rijker.'(blz. 29) ‘Een wereld zonder jaren.'(blz. 30) ‘Kitsch van de vertoonde gevoeligheid.'(blz. 30) ‘Het hart binnenstebuiten keren,totdat het daarvoor niet meer wil doorgaan.'(blz. 30) ‘Voor een bepaalde tijd uitdoven,maar er zeker van zijn dat men dan weer ontvlamt.'(blz. 30) Wordt vervolgd.