met het essay van Anneke Brassinga over ‘Finnegans Wake’ ‘Mijn slapeloze nachten’. ‘Tevens komen we de ‘hollebollehuisjega – lezingen’ tegen,en het veilinghuis Mak van Waay,eenmaal andermaal viermaal verbasterd. Fascinerend is natuurlijk de terugverdietsing van door Joyce in de mond genomen Nederlandse woorden, zoals die ‘heldin’ en ook het woord ‘stout’,aan te treffen op (391):’Ah,now,it was too bad,and stout entirely…’ En terug te vinden als: ‘Ah,nou,het was jammer,jammer,en driewerf stoorzender.’ Na een korte eerbiedige stokking in de luchtwegen viel ik voor de elfendertigste keer van mijn stoel. Dat het u ooit te boven komt,een snellectuur van de ‘Wake’ – want het moet door,almaar door,anders blijft u steken,en doe het liefst ieder voorjaar opnieuw,nest een ei in uw hoofd en laat het stuk koken – maar hoe dat uitpakt kan niemand garanderen. Moge het u te boven komen! Er is geen moer van te onthouden,dát zal u bijblijven. Onthoud maar eens alle golfjes op een enigszins in de breedte overzichtelijk stuk zee,een paar uren in aandachtige aanschouwing genomen. Geen remembrandts,ofwel geen souvermeers. Van en fissionomie zo wiebel mobiel. Ik,om maar iemand te noemen,hoor sinds mijn lectuur alleen maar wat op (500) staat: ‘Zinzin. Zinzin.’ Maar ik wou nog iets anders aanvoeren dat licht werpt in uw opheldering:’De bacht ontlook in dichte dauw en daags tevoren overslaand,ontsprong de dom der dagen dans. In Pays-Bas’ ontbijtzaal lagerden zich reeds lichtglorend de tafels om onze beloerenisjes en wij ontbordden enkelgeprikte,dubbelopgespelde kippenflapjes,met zoch lauw gemengd.[…]'(bladzijde 80) Wordt vervolgd. Nu weer een paar aantekeningen van Elias Canetti uit ‘Het geheime hart van het uurwerk’. ‘Robert Walser ontroert mij hoe langer hoe meer,vooral wat zijn leven betreft. Hij is alles wat ik niet ben:hulpeloos,onschuldig en op een innemend onnozele manier eerlijk. Hij is eerlijk,zonder op de waarheid af te gaan,hij wordt de waarheid doordat hij deze omzeilt. Het zijn niet de zegepralende en verstandige arabesken van Thomas Mann,die altijd weet wat hij bedoelt en dat slechts in schijn omcirkelt. Walser wil graag verstandigheid en kan die niet hebben. Hij wil klein zijn,maar verdraagt het niet van kleinheid beschuldigd te worden.'(blz. 32-33) ‘Verdraaibare kranten,altijd dezelfde.'(blz. 33) ‘De zeef van zijn zelfbewustzijn.'(blz. 36) Wordt vervolgd.