met het essay van Jeroen Gerrits ‘Cavell,film en feminisme’ ondertitel ‘Stella Dallas en de controverse rond de ‘onbekende vrouw” uit de bundel ‘Hoe kunst en filosofie werken’. ‘En omdat Stella in deze laatste scène ook nog eens verschijnt in de meest sobere (en inmiddels kletsnatte)kleding die zij tot nog toe gedragen heeft,concludeert Kaplan dat Stella zowel haar vrouwelijkheid als haar moederschap heeft opgegeven,aangezien voor geen van beide een plaats bestaat in de door mannen gedomineerde wereld. Williams bevestigt inderdaad dat Stella haar feitelijke rol als moeder opgeeft ten faveure van haar dochters sociale en materiële welzijn door Laurel te doen geloven dat zij haar vrouwelijkheid verkiest boven haar moederschap (en dus liever uit dansen gaat of met een man naar Zuid-Amerika reist dan voor haar thuis te blijven). Terwijl Stella aan het begin van de film Stephen voor zich probeerde te winnen en zo voor zichzelf een beter leven probeerde te creëren in de beau-monde,pretendeert ze nu,met een geveinsd gebrek aan moederliefde,Laurel een beter leven te bieden. Maar Stella bewijst uiteindelijk een ‘goede’,dat wil zeggen opofferingsgezinde,moeder te zijn juist door zich als ‘slechte’,want egocentrische moeder voor te doen.In de 108 tussenliggende minuten toont Stella het hele spectrum aan mogelijkheden hoe deze tegenstellingen tussen de sociale rollen met elkaar te verenigen. Bovendien laat de laatste scène zien dat zowel dochter Laurel, stiefmoeder Helen als moeder Stella hun conflicterende verlangens niet weten op te lossen zonder dat iemand eronder lijdt. Alleen Stephen blijft dit lijden bespaard,precies om de reden dat hij – typisch – geen oog heeft voor het lijden van anderen. Er bestaat dus,volgens Williams,een tegenstelling tussen de conclusie van de film zelf,dat het monolithische,patriarchale perspectief toont door moeder en dochter te scheiden,en de conclusie van de vrouwelijke kijkster die zich vereenzelvigt met een veelheid aan perspectieven.'(bladzijde 223) Wordt vervolgd. Nu weer het vervolg van het verhaaltje ‘De straat’ van Robert Walser uit Raster 8 (1978). ‘In het voorbijgaan spraken de ogen van een vrouw:’Kom mee,weg uit die maalstroom. Laat dat allegaartje,blijf bij die ene die je sterk zal maken. Wanneer je mij trouw bent,zul je rijk zijn. In het gewoel ben je arm.’ Ik wilde al gehoor geven aan die lokroep,toen ik door de stroom werd voortgetrokken. Ik kon mij niet losmaken van de straat. Toen kwam ik in het veld,waar alles stil was. Een spoortrein met rode raampjes suisde vlak voorbij. Van verre was het golven,het onafgebroken fijne rommelen van het verkeer hoorbaar.'(bladzijde 24-25) Wordt vervolgd.