met het boek van Arthur C. Danto ‘Wat kunst is’. ‘De kunstenaar annex mens heeft met de beschildering van het plafond een verhaal verteld,en wij moeten dat verhaal lezen om te weten waarom hij het plafond schilderde zoals hij dat deed. Oftewel:we moeten toegang zien te vinden tot zijn geest door interpretatieve hypotheses op te stellen over de betekenis van het werk,aangezien de kunstenaar zelf zijn opzet nooit bekendmaakte. Als een van beide thesen klopt,moet die opzet deels door de kunstkritiek en deels door de kunstgeschiedenis worden uitgelegd. Voor mijn directe doel maakt het niet uit waar we uitkomen. Het gaat erom dat er geen lezing is zonder interpretatie,al kun je,zoals de restaurateur,passief blijven en je ogen eenvoudigweg de penseelstreken laten registreren en de felle zon en de zilverachtige maan in je opnemen. Maar dat is echt niet waar Michelangelo als ‘kunstenaar en mens’ voor staat. Sint-Augustinus beweerde op basis van nogal merkwaardig bewijs dat er in het paradijs geen seksuele hartstocht bestond. Hij was ervan overtuigd dat Adam zijn lichaam,inclusief zijn geslacht,volledig onder controle had en dat hij niet opgewonden hoefde te zijn om zijn zaad in de schoot van zijn vrouw te planten. Zoiets als seksuele verleiding zou in het paradijs niet hebben bestaan,dus moest de slang een andere weg zoeken naar Eva’s zwakheid. Met de kennis opgedaan door de verboden vrucht kwam hartstocht de menselijke geest binnen,en hartstocht laat ons dingen doen die het verstand ons zou afraden. De geschiedenis van de mens – de geschiedenis waar God geen deel van uitmaakt – is de geschiedenis van hartstochten.’ (bladzijde 97-98) Wordt vervolgd. Nu weer het vervolg van het verhaal ‘Het poesje I’ van Robert Walser uit de bundel ‘De vrouw op het balkon en andere prozastukjes’. ‘In werkelijkheid kwam er ook juist een windvlaag van het meer. Ik liep door de stad die maar één enkele maar dan ook brede straat bezit. Tja,en daar rolden twee jochies over de grond,twee grappige jochies,nog niet eens rijp voor school. Wat kan ik er nog aan toevoegen? Niet erg veel meer. Er lag daar een groot,oud,grauw paleis en daarlangs stroomde een rivier. Ik ging naar huis,en terwijl ik zo huiswaarts liep was ik nog steeds in gedachten met het gele en witte poesje bezig. Hoe je soms toch alleen maar op van die kleine dingen let.'(bladzijde 50-51) Dit was het verhaaltje.