met het boek van Arthur C. Danto ‘Wat kunst is’. ‘Er was niets mis met het werk van Domenichino. Hij had het lesprogramma van de kunstacademie goed doorlopen. Maar esprit is niet aan te leren en er is niets aan te doen als je het niet hebt. De opmerking dat het werk van Domenichino geen esprit heeft,is dus kritiek van een totaal andere orde dan de gebruikelijke kunstacademische kritiek. Het is niet Domenichino’s fout,eerder zijn ongeluk,dat hij niet bezit wat Kant ‘genie’ noemt – ‘de voorbeeldige,door de natuur gegeven originaliteit van een subject in het vrije gebruik van zijn kenvermogens’. Daaraan moet ik toevoegen dat in zijn opvatting de geest innerlijk verbonden is met het kenvermogen. Dat is volgens mij wat Kant verbindt met hedendaagse kunst of beter gezegd met kunst uit alle historische periodes,en dus ook die van ons. Maar laten we nog even bij Domenichino blijven. Hij was een kunstschilder uit Bologna die de Carracci’s naar Rome volgde en meehielp met het uitvoeren van de besluiten van het Concilie van Trente,waarin de hoop was uitgesproken dat de kracht van afbeeldingen de Reformatie kon tegengaan. Zijn fresco’s van de heilige Cecilia uit 1615-17 werden gezien als het hoogtepunt van de schilderkunst,aldus Wittkower. Poussin vond Domenichino’s meesterwerk ‘De laatste communie van H.Hiëronymus’ na Rafaëls ‘Transfiguratie’ het beste schilderij uit die tijd. In de achttiende eeuw werd hij vaak beschouwd als de beste schilder op Rafaël na. Twee van hun schilderijen stonden op de lijst met voorgedragen werken om door Napoleons troepen in beslag te worden genomen voor het Louvre.Hij ontwikkelde een landschapsstijl die veel invloed op het vroege werk van Claude zou hebben.'(bladzijde 150-151) Wordt vervolgd. Nu weer een gedicht van Bernlef uit ‘Voorgoed’. ‘GEESTGRONDEN//7//Het is net,zei hij,alsof de kleuren/niet zien,alleen maar me herinneren kan/iedere keer dat mijn ogen terugkeren naar het doek/voel ik dat ik iets verlies dat er wel is/hier raak ik dus nooit uitgekeken;iets//Het is het landschap zelf dat tot/herinnering werd aan wat er altijd was/iets zonder mensen,in dienst van wind/van lichte hoefsporen en prenten,iets/waar zelfs het licht zich niet in vindt//Het is net,zei hij,alsof ik in een droom loop/er is taal maar er zijn geen woorden,er zijn kleuren/maar zij hechten zich aan niets,ik schilder/als een blinde,verf staat mij in de weg/o,droom ik,als ik eenmaal wakker was//Je bent wakker maar het landschap slaapt/wat je ziet is een droom die overbleef/nadat het leven was geweken,een zweven/dat ons in beweging houdt en murmelt in/de onrust van je hand die ontdekken moet/hoe het steeds anders,dat het niet anders kan/dan streek na streek en in de richting van wat je/zoeken moet omdat het blijft en toch nooit is als jij.'(bladzijde 261) Wordt vervolgd.