met het boek van Peter Henk Steenhuis en René Gude ‘door het beeld door het woord’. ‘Maar als dat zo is.kaatst de vorm van de blauwe verfstreken zijn betekenis onmiddellijk terug naar de rug:kwetsbaar,huid,kapot. Hoe kan het dat we nu al twintig minuten kijken naar een gefolterde rug? ‘Dat komt door het beeld.’ Haarsma wijst op een volgende pagina,links naast de rug van de Koerd. Naast de tekening van een dode muis van Jan Mankes (‘ook die gaat over huid en kwetsbaarheid’)staat een gedicht van Paul Celan. Haarsma leest het voor,een beetje gedragen,mooi. de inhoud gaat langs me heen,Celan is moeilijk,zeker nadat je twintig minuten intens hebt proberen te kijken. ‘Weet je;wat zich jouw oog in schreef/verdiept onze diept.’ De laatste regel van het gedicht blijft wel hangen. Wat zich jouw oog inschrijft,verdiept – in eerste instantie onze manier van kijken,onze blik,en daarna hopelijk onze diepte. Als ik naar huis ga,heb ik het idee dat ik nog nooit zo sterk in de belevingswereld van een gemartelde ben doorgedrongen. Zonder dat ik iets van de situatie van deze Koerd afweet – het zou ook een Irakees kunnen zijn of een Iraniër,een Afghaan,een Libiër,een Syriër. Niet door een verhaal heb ik me kunnen inleven in de belevingswereld van een ander,maar door de vorm. Het is de vorm geweest die hier empathie heeft veroorzaakt. En was dat vermogen niet juist kenmerkend voor Veronica? Nu een gesprek met Robert Zandvliet. ‘Een lui kleed’.(bladzijde 279-283) Wordt vervolgd. Nu weer een gedicht van Breyten Breytenbach uit de bundel ‘De windvanger’. Verder met het gedicht ‘GEDICHT OP WC-PAPIER’. ‘of toch:de maya’s breken al door de wanden:/de spuitende begeerten,de vlammen/in het kruis – het beeld van mijn wereld/hoe diep zal dat land in mij blijven leven?/dat het hart nooit stomp moge worden!/dit grote leven dat ik beween,/tot het lijk op het dorpsplein wordt gegooid/en de honden het opvreten/en er alleen nog mest op de akkers ligt-/maak dood wat nooit geleefd heeft!///maar dit vervaagt ook-/de binnenplaats wordt een lusthof voor nachtvogels/de maan heeft veren gekregen!/buiten staat een boom op zijn tenen/om naar binnen te gluren,/alles spitst zich toe:/probeert door te dringen tot dat wat tijdloos opgestapeld wordt/(opgestapelde tijd)( )///maar ook dit vervaagt-/de breuken gaan weer dicht/in de oneindige ruimte doe ik kinhin/en luister naar de adem/die komt en gaat/tot het ophoudt te gaan te komen/en te zullen///als het licht wordt/gassho ik voor de witte muur/zit ik in de sneeuw van de zon/en leg ik mijn afgehakte arm/op het schrijfboek neer:/een bloem voor de stilte///rondom is de gevangenis/de weg heeft geen einde/maar wat doet dat ertoe?'(bladzijde 134-136) Wordt vervolgd.