met ‘Verstrooiing'(Madame de Staël,Luther)van Ger Groot uit het boek ‘De geest uit de fles'(Hoe de moderne mens werd wie hij is). ‘Hij staat daar met zijn volstrekt eigen verantwoordelijkheid,zonder te kunnen steunen op de inbedding in een groter sociaal geheel dat hem draagt:hij kan slechts steunen op en is afhankelijk van zijn eigen vroomheid – zoals het individu in het republicanisme slechts bestaat dankzij datgene wat hij ‘materieel’ gezien is. En daarom werd de mens – die enerzijds theoretisch abstract werd – in het protestantisme tegelijk volstrekt particulier. Veel meer dan het katholicisme legde het protestantisme het primaat bij de spontane individualiteit. Ieder mens zoekt God op zijn eigen wijze,en hij zal hem op zijn eigen wijze vinden. Die individualiteit leidt er ten slotte toe dat ieder mens het heil langs volstrekt eigen lijnen op het spoor komt. De romantische geest volgt het protestantisme daarin. De bestaande vormen waarin een mens van oudsher zijn levensvervulling zoekt via een al dan niet kerkelijke gemeenschap,worden hem al snel te uitwendig en te ritueel:alles moet voortkomen uit de eigen ziel,uit zuivere oorspronkelijkheid.'(bladzijde 139) Wordt vervolgd. Nu weer een gedicht van Mark van Tongele uit de bundel ‘Gedichten’. Titel ‘Naschrift’. ‘Vreemde spiegel van/dood die mijn reflectie/nalaat in de waan me-/zelf onsterfelijk te zien,/wat is toch die intieme/zin om almaar aan beeld/te gaan van een gedicht,/ultiem wit licht achterna?'(bladzijde 211) Dit is het gedicht. Wordt vervolgd. Een bijzonder woord. Het overschrijven vervolgd. Uit de bundel ‘Lucebert verzamelde gedichten’ het gedicht ’tiran in ruste’. ‘ik haal de brug op/hef het hoofd naar mijn gevelsteen/geen snoepachtige guillotine gunt/gindse medusa de porueze zoen des doods///en ik gun mijzelf slechts de allesverguldende slaapbol/na een omvangrijk werk vandaag voltooid/een oud en uitgediende nu bedien ik/bedien ik mijzelf met en gij raadt het nooit///hoe men fluistert om mijn duister buiten/waaruit ruist de geruchtmakende waterval/eeuwig luid in het stoffige oor van het dorp/meiden snakken naar mij gij wilt niet weten hoe///ondanks alles kan ik mij nergens in vermeien/wreedheid is geen kwelgeest slechts een worm of made/geen wonder dat ik rade- en moede-/loos sluip rond het verloren ding ook in dit gedicht'(bladzijde 317)