Weer verder met het essay ‘Het zwijgen van de tragedie’ van Stefan Hertmans uit de bundel ‘Het zwijgen van de tragedie’. ‘Maar goed, stel dat Antigone een scheet laat terwijl ze naar de grot wordt gebracht: het publiek kan dan alleen maar lachen om de evasieve zinloosheid van zijn eigen lach, want deze ‘actie’ vertegenwoordigt zelfs geen sick joke; ze is alleen maar vervreemdend op een niet-vervreemdende manier (want ze brengt ons bij het soort relativerende trucjes dat we inmiddels tot in den treure kennen in het hedendaags theater, en die hebben zo hun eigen vorm van arrogantie tegenover de vervreemding die ze zeggen te propageren). Maar juist dat gênante zou dan, als we Lacans frase over het sacrale en de lach aanhouden, het teken zijn van de nabijheid van het heilige, dat men niet meer recht in het gelaat kan kijken. De scheet heeft dan namelijk de rol van het koor overgenomen: hij zegt wat op het toneel niet getoond kan worden.’ (Bladzijde 274-275) Dit is fragment 9. Wordt vervolgd.